31706 |
dissel |
disselboom:
desǝlbau̯m (L381b Pey)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
20332 |
dochter |
dochter:
dochter (L381b Pey, ...
L381b Pey,
L381b Pey,
L381b Pey,
L381b Pey),
dŏchtər (L381b Pey),
dóchtər (L381b Pey),
kind:
kindj (L381b Pey),
kèndj (L381b Pey, ...
L381b Pey,
L381b Pey),
als het meisje nog jong is
kèndj (L381b Pey),
meidje:
maedje (L381b Pey, ...
L381b Pey,
L381b Pey,
L381b Pey),
mèdje (L381b Pey, ...
L381b Pey),
mèètje (L381b Pey),
wicht:
wècht (L381b Pey),
door oude mensen
wicht (L381b Pey)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter [DC 03 (1934)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || dochter; de dochter van den bakker is gisteren getrouwd; volw. [DC 12a (1943)] || dochter; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
22674 |
doedelzak |
doedelzak:
doedelzak (L381b Pey)
|
Het blaasinstrument dat bestaat uit een leren zak waarin de speler lucht blaast die hij dan door druk met de arm in een soort schalmei met toongaten blaast; andere schalmeien aan de zak blijven dezelfde toon geven [doedelzak, doerelzak, moemelzak]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
18252 |
doek |
doek:
hai vrēf zīn sjōn ŏp mĭt ənən dōk (L381b Pey)
|
Doek. Hij wreef z’n schoenen op met ’n doek. [DC 35 (1963)]
III-1-3
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
hoorn:
hoare (L381b Pey),
hóóre (L381b Pey)
|
duif, mannetje [ZND 18 (1935)] || een mannelijke duif (doffer, kebber, kipper, horen, duivcer) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
17908 |
dompelen |
dopen:
duipe (L381b Pey)
|
in een vloeistof dompelen [dopen, doppen, dompelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25122 |
donderslag |
donderslag:
donjersjlaag (L381b Pey),
hommelslag:
hömmelsláách (L381b Pey)
|
hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25121 |
donderwolk |
hommelkop:
hömmelkóp (L381b Pey)
|
lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25021 |
donker, duisterx |
dompetig:
dómpetig (L381b Pey),
duister:
duuster (L381b Pey, ...
L381b Pey)
|
donker [donkel, duuster, domp] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
24138 |
dons, nestveren |
vlughaar:
vluughaore (L381b Pey)
|
het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)]
III-4-1
|