id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
22866 | schaatsijzer | ijzer: iezer (Pey), roede: rōjə (Pey) | Noemt men het stalen onderdeel, dat over het ijs glijdt en dat geregeld geslepen moet worden, met een afzonderlijk woord? Zo ja, hoe luidt dit? [DC 23 (1953)] III-3-2 |
25043 | schaduw, lommer | scheem: də sjēm (Pey), sjeem (Pey) | (de) schaduw [DC 23 (1953)] III-4-4 |
24465 | schapenhorzel | schaaps(): sjeəps (Pey) | schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)] III-4-2 |
20696 | schapenvet | reut: #NAME? reut (Pey) | Kent u het woord roet (of root, ruut, riet of iets dergelijks) in de betekenis van runder-, schapen- of geitenvet? Zo ja, in welke vorm? [DC 25 (1954)] III-2-3 |
25016 | scheef, niet recht | scheef: sheif (Pey), schuins: sjeuns (Pey) | van de rechte richting afwijkend, niet recht of niet rechthoekig [scheef, noers, noes, slim, scheel, schieps, schuins, schiks, schoeks] [N 91 (1982)] III-4-4 |
17774 | scheen | scheen: sjeen (Pey), sjēn (Pey) | scheen - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)] III-1-1 |
18952 | schelm | schelm: chelm (Pey) | schelm [DC 11] III-1-4 |
20510 | schenkel | bats: bāts (Pey), hees: hiejès (Pey), schonk: sjonk (Pey) | schenkel; Hoe noemt U: Het onderste gedeelte van de achterpoot van een rund met het vlees eraan (schinkel, schenkel, bout, schenk, schonk) [N 80 (1980)] III-2-3 |
18298 | scheren | scheren: sjère (Pey) | scheren [DC 38 (1964)] III-1-3 |
33496 | schil van een vrucht | velletje: velke (Pey) | De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] I-7 |