24378 |
slang |
slang:
slang (L381b Pey)
|
Hoe noemt u het dier met een langgerekt, rolrond, door schubben bedekt lichaam zonder ledematen; het beweegt zich voort door zijn lichaam te krommen (slang, serpent) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
25216 |
slecht dragend ijs |
wak ijs:
wak iès (L381b Pey)
|
slecht dragend ijs [papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
bonkig:
bònkig (L381b Pey),
krank weer:
kránk (L381b Pey),
nut (weer):
nut (L381b Pey),
ruw (weer):
róéw (L381b Pey),
slecht (weer):
slech wèèr (L381b Pey),
vies (weer):
vies (L381b Pey)
|
ruw en regenachtig, gezegd van het weer [lobbig, schouw] [N 81 (1980)] || slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)] || slecht, gezegd van het weer [skeut, vut] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24552 |
sleedoorn |
sleendoorn:
sleendóóre (L381b Pey),
slééndeur (L381b Pey)
|
De doornachtige heester met langwerpige bladeren en harde blauwe wrange vruchten (sleedoorn, sleepruin, sleien, trekkebek, bels, slendoorn, slien, biels). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24551 |
sleepruim |
sleen:
slêêne (L381b Pey)
|
De vrucht van de sleedoorn (snijer, slien, slekerbes, wilde pruim). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24535 |
sleutelbloem |
kerkensleutel:
-
kirkə-sleutəl (L381b Pey),
koekenbloem:
overgenomen uit het Zuiden
ko:kə-blo:m (L381b Pey),
paasbloem:
-
poas-blo:m (L381b Pey),
primula:
-
primula (L381b Pey),
primulə (L381b Pey)
|
sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)]
III-4-3
|
19801 |
sleutelbos |
sleutelen:
släötele (L381b Pey),
sleutelenring:
slöttĕlĕrink (L381b Pey),
sleutelring:
sleutəlrènk (L381b Pey)
|
Sleutelbos (afbeelding) [DC 14 (1946)]
III-2-1
|
22868 |
sleuteltol |
zijpenspringer:
De informant meent dat dit de naam was.
zīpə-sprèngər (L381b Pey)
|
Hoe noemde men een dergelijk stuk speelgoed, vroeger wel in sommige streken bekend, dat met behulp van een touw en een houten sleutel in beweging werd gebracht? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
24952 |
slib, rivierbodem |
slib:
sjlip (L381b Pey)
|
slib, geheel van de bodembestanddelen die door water worden meegevoerd of zich uit water hebben neergezet, wanneer het nog niet verhard is [slob,blets, blei] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20502 |
slikken |
afslikken:
ààfslikke (L381b Pey),
slikken:
slikkə (L381b Pey, ...
L381b Pey)
|
slikken; Hoe noemt U: Voedsel of drank door de keel uit de mond naar de maag brengen (slikken, slokken, halzen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|