e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Piringen

Overzicht

Gevonden: 1033

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelschil schil: šel (Piringen) Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
aardappelstruik struik: %%de volgende opgaven bevatten een onregelmatige monoftong%%  struk (Piringen) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aardbei ebber: ɛbər (Piringen) [ZND 19A (1936)] I-7
aars kont: kǫ.nt (Piringen) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
aas in het kaartspel aas: hatten oəs (Piringen), moeilijk leesbaar  oeəze (Piringen) Aas: harten aas (in het kaartspel). [ZND 19A (1936)] || Ik heb de vier azen. [ZND 19A (1936)] III-3-2
achterhaam achterhaam: ā.tǝrhǭm (Piringen) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achteruit terug-ju(j): tryk jȳ (Piringen) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achterwand hoofdbred: høi̯t˱brē̜ǝ.t (Piringen), hø̜i̯t˱brēǝt (Piringen) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
ademen ademen: ig kost neeə oiəme (Piringen) Ik kon niet ademen [ZND 19 (1936)] III-1-1
ader ader: de oiərs van het veuərhuiət (Piringen), ən oiər oeəpe snèə (Piringen) de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)] || een ader opensnijden [ZND 19 (1936)] III-1-1