20500 |
drank |
drank:
drank (L387p Posterholt)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L387p Posterholt)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
21153 |
dreef |
allee (<fr.):
Van Dale: allee (<Fr.), laan, brede weg tussen twee of meer rijen bomen.
allèj (L387p Posterholt),
gelei:
gelei (L387p Posterholt)
|
dreef [SGV (1914)] || een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18877 |
drenzen |
janken:
jangke (L387p Posterholt),
jengelen:
jengele (L387p Posterholt),
zaniken:
zanikke (L387p Posterholt)
|
drenzen [SGV (1914)] || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19387 |
dressoir |
dressoir:
drɛswār (L387p Posterholt),
kast:
kàs (L387p Posterholt)
|
dressoir [N 56 (1973)] || Kast zonder opbouw, voor zilver- of glaswerk (dressoir, lage kast, zilverkast) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
32024 |
drevel, deuvel |
deuvel:
dȳvǝl (L387p Posterholt),
houtpen:
hǫwtpɛn (L387p Posterholt)
|
Rondhouten pen die met lijm in zuiver passende gaten wordt bevestigd. Zie ook afb. 126. De timmerman gebruikt drevels onder meer bij hoekverbindingen en de wagenmaker om segmenten van velgen van karwielen met elkaar te verbinden. Zie voor dit laatste ook het lemma ɛverbindingspennenɛ in Wld I.13, pag. 18. Govie is volgens het Maastrichts woordenboek (pag. 123) de benaming voor een ø̄houten pen ter verbinding van twee plankenø̄.' [N 54, 38a; A 32, 9; monogr.]
II-12
|
23727 |
drie weesgegroeten |
drie weesgegroetjes:
drie weesgegroetjes (L387p Posterholt)
|
De drie Weesgegroeten aan het begin van het Rozenhoedje of de Rozenkrans. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
28869 |
driehoek |
platte winkelhaak:
platǝ weŋkǝlhǭk (L387p Posterholt)
|
Een houten tekeninstrument in de vorm van een dichte of uitgesneden driehoek met één hoek van 900. De driehoek wordt gebruikt om verschillende soorten hoeken af te kunnen schrijven en te controleren. [N 53, 190a]
II-12
|
32764 |
driehoekige eg |
driekantige [eg]:
drikɛntjegǝ [eg] (L387p Posterholt)
|
De houten, later ijzeren, driehoekige eg, zoals voorgesteld door de afb. 51, 52 en 56. Voor welk werk de driehoekige eg gebruikt werd, is hier niet aangegeven. Daarvoor zie men de lemmata ''zaadeg''en ''onkruideg''. In de woordtypen van dit lemma vertegenwoordigt het lid drie ook dialectvarianten van het type drij. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''. [JG 1a; A 13, 16b add.; N 11, 70 + 72 add.; N J, 10 add.; div.; monogr.]
I-2
|
24498 |
driekleurig viooltje |
bosviooltje:
WLD = maartsviooltje
bòòsjvieulke (L387p Posterholt),
viooltje:
WLD
fieeulke (L387p Posterholt),
WLD = viooltje
fieeulke (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
wilde viooltjes:
WLD
wiltj fieeulke (L387p Posterholt),
WLD = driekleurig viooltje
wíltj-fieulke (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
driekleurig viooltje [N 92 (1982)] || Driekleurig viooltje (viola tricolor 5 tot 40 cm groot. De bladeren zijn eivormig-langwerpig, gekarteld, de steunblaadjes zijn ingesneden; de bloemen hebben 4 omhoog gerichte, meestal blauwpaarse kroonbladeren en 1 naar onder gericht, meestal geelwit kr [N 92 (1982)] || maarts viooltje [N 92 (1982)] || viooltje [N 92 (1982)]
III-4-3
|