33672 |
drinkkuil in de wei |
drinkgat:
dreŋkgāt (L387p Posterholt)
|
Een kuil in het weiland met drinkwater voor het vee. De woordtypen drinkput en put duiden op een put gemaakt van cementen ringen. [N 14, 70; A 21, 1h; monogr.]
I-8
|
20564 |
droesem |
dras:
dras (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt)
|
droesem [SGV (1914)] || droesem; Hoe noemt U: Bezinksel in een wijnfles (droesem, dras) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
32904 |
drogen, droog worden (van gemaaid gras) |
(het gras) hooit:
hø̜i̯t (L387p Posterholt)
|
Het droog worden, gezegd van gemaaid gras. [N 14, 90; monogr.]
I-3
|
20507 |
dronkaard |
zuiplap:
zoeplap (L387p Posterholt)
|
dronkaard; Hoe noemt U: Iemand die voortdurend dronken is (dronkaard, zatlapper, zwanzer, boemelaar, alcoholist) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20635 |
dronken |
een stuk in zijn kraag:
n stèùk in zien kraag (L387p Posterholt),
een stuk in zijn la:
n stèùk in zien laa (L387p Posterholt),
een stuk in zijn vot:
n stèùk in zien vot (L387p Posterholt),
zat:
zaat (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt),
zo zat als een ui:
zo zaat als ein ooi (L387p Posterholt)
|
dronken [N 10 (1961)] || zat [SGV (1914)]
III-2-3
|
20622 |
dronken zijn |
lekker kachel zijn:
hae is lekker kachel (L387p Posterholt)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
droog blijven:
blief dreug (L387p Posterholt),
t blijft over]:
treikt euver (L387p Posterholt)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
drûûch (L387p Posterholt)
|
droog [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
handdoek:
handj dook (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u de doek waarmee men afdroogt? [N105 (2000)]
III-2-1
|
20554 |
drop |
klits:
klitsj (L387p Posterholt)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|