e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
frezer frezer: frē̜zǝr (Posterholt) De man die de freesmachnie bedient. [N 53, 175c] II-12
fris weer koud: kout (Posterholt) tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)] III-4-4
fronsen fronsen: fronse (Posterholt) Fronsen: tot rimpels samentrekken, gezegd van wenkbrauwen en voorhoofd (fronsen, zich fronsen, fronselen, rimpelen). [N 84 (1981)] III-1-1
fruit koken sokkerkrotten koken: sǫkǝrkrotǝ kǭkǝ (Posterholt) Het koken van het soms fijngemaakte fruit. [N 57, 11] II-2
fruiten bruin bakken: broen bakke (Posterholt) fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)] III-2-3
fuchsia bellenplant: -  belleplantj (Posterholt), WLD \'= fucksia\'  belleplant (Posterholt) fuchsia [N 92 (1982)] III-2-1
fuchsia (fuchsia l.) bellenplant: WLD \'= fucksia\'  belleplant (Posterholt) fucksia [N 92 (1982)] III-2-1
fuik fuik: foek (Posterholt, ... ) fuik [SGV (1914)] || Fuik. III-3-2
futselen futselen: føtsǝlǝ (Posterholt) Het werken met behulp van een futselaar of ritsbeen. [N 60, 150d] II-10
gaan gaan: goan (Posterholt), B.v. woo geis se haer.  gaon (Posterholt) gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] III-1-2