e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarlok krul: kròòlg (Posterholt), lok: lok (Posterholt) een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 86 (1981)] III-1-1
haarscheiding schei: sjei (Posterholt) scheiding in het haar [scheej, streep] [N 10 (1961)] III-1-1
haarstaart staart: sjtert (Posterholt), vlecht: vlech (Posterholt) het los neerhangende gedeelte van het haar, als men het bijeen gebonden draagt [staart, keu, vlecht] [N 86 (1981)] III-1-1
haarvlecht vlecht: flĕcht (Posterholt) vlecht [SGV (1914)] III-1-1
haarwrong kuif: koef (Posterholt), kuifje: kuufke (Posterholt) haarwrong van een vrouw [knutje, tres, tots] [N 10 (1961)] III-1-1
haas haas: haas (Posterholt, ... ), hazen (mv.): haaze (Posterholt), zandhaas: zandjhaas (Posterholt) haas [SGV (1914)] || Haas, zonder onderscheid van geslacht [N 94 (1983)] || hazen [SGV (1914)] || zandhaas [SGV (1914)] III-4-2
haasje-over bokspringen: booksjpringe (Posterholt), NB bokkesprongen: dao kins se gin bókkesjprung van make.  bóksjpringe (Posterholt) Bokspringen. || Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)] III-3-2
haast hebben geen tijd hebben: geine tied heube (Posterholt), jakkeren: jakkere (Posterholt) door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] || in heel grote haast [hap, snap] [N 85 (1981)] III-1-4
haastig haastig: ps. omgespeld volgens Frings.  hø͂ͅstig (Posterholt), ongeduldig: òòngedeuljig (Posterholt) haastig [SGV (1914)] || vol ongeduld of blijk gevend van zijn ongeduld [haastig, hacht, drij] [N 85 (1981)] III-1-4
hagedis ektis: êêgtĕsj (Posterholt) (muur)hagedis [SGV (1914)] III-4-2