32445 |
hoge klomp |
hoge klomp:
hōǝgǝ [klomp] (L387p Posterholt)
|
Klomp met een hoge en lange, tot boven de wreef doorlopende kap. De klompopening sluit bij dit type klompen goed om de voet zodat er geen klompenriem nodig is. Zie ook afb. 259. Het woord(deel) klomp is fonetisch gedocumenteerd in het lemma ɛklompɛ. De kapklomp die in en rond Venray (L 210) bekend was, was een luxe hoge klomp die versierd was met koperen spijkers. Hij was volgens het Venrays woordenboek (pag. 227), ondanks de hoge kap toch van een leren band voorzien en werd op zondag gedragen.' [N 24, 70b; monogr.]
II-12
|
18376 |
hoge klomp? |
hoge klomp:
hooge kloomp (L387p Posterholt)
|
klomp met hoge huif, hoge klomp, zonder riem gedragen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21866 |
hogen |
bieden:
beeje (L387p Posterholt),
opbieden:
opbeeje (L387p Posterholt)
|
de eerder geboden som verhogen op een veiling [hogen, een hoog zetten] [N 89 (1982)] || het bedrag waarmee men het bod verhoogt (door bijv. als verkoper mee te bieden) op een veiling [hoog] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
22525 |
hogen, hoogjassen (kaartspel) |
hogen:
heuge (L387p Posterholt)
|
Namen [en beschrijving] van diverse kaartspelen zoals: [bonken, eenentwintigen, hoogjassen, kajoeteren, klaverjassen, kwetten, kruisjassen, liegen, pandoeren, petoeten, schuppemiejen, smousjassen, tikken, toepen, wijveren, zwartebetten, zwartepieten, zwik [N 88 (1982)]
III-3-2
|
30826 |
hol |
geleng:
gǝlęŋk (L387p Posterholt),
hol:
hǫl (L387p Posterholt)
|
Het smalle middenstuk van de zool van een schoen dat hoger ligt dan de rest van de zool; het gedeelte waar zich de holte van de voet bevindt. [N 60, 89a]
II-10
|
30409 |
holmal |
holmal:
hǫlmal (L387p Posterholt)
|
Dun plankje dat zo is vervaardigd, dat men op het te bewerken stuk hout het profiel kan aftekenen van de ronding van het wrongstuk van een wenteltrap. [N 55, 123a]
II-9
|
31852 |
holschaaf |
bolschaaf:
bǭlšāf (L387p Posterholt)
|
Schaaf met een over de breedte holvormig gebogen zool, die samen met de bolschaaf een bijeenhorend paar vormt. Zie ook afb. 46. De holschaaf wordt door de timmerman gebruikt om rond lijstwerk te schaven en door de wagenmaker om kleine spaken een ronde vorm te geven. [N 53, 71c; N G, 38a; monogr.]
II-12
|
24324 |
hommel |
hommel:
hŏĕmmel (L387p Posterholt),
WLD
hòòmel (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt u een soort bij: groot, breed gebouwd en meestal kleurig behaard (bruinrood of geel) (hommel) [N 83 (1981)] || hommel [SGV (1914)]
III-4-2
|
20524 |
homp brood |
homp:
höömp (L387p Posterholt)
|
homp; Hoe noemt U: Een dik stuk brood (homp, fomp, facht, hoft, knods, knoft, kreeuw) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19784 |
hond |
hond:
hŏĕndj (L387p Posterholt)
|
hond [SGV (1914)]
III-2-1
|