19782 |
hondenhok |
hondskooi:
honjskooi (L387p Posterholt)
|
hondenhok [DC 10 (1941)]
III-2-1
|
20614 |
honger hebben |
zin hebben:
zin hèùbe (L387p Posterholt)
|
honger hebben [schrok hebbe] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20623 |
hongerig |
hongerig:
hòòngerig (L387p Posterholt)
|
hongerig [greeg] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
21043 |
honing |
honing:
honeŋ (L387p Posterholt)
|
Produkt door de bijen uit bloemvocht of nectar bereid en afgezet in de cellen van de raten. Honing is een zoete stof die door mensen als voedingsmiddel wordt gebruikt. [N 63, 43b; N 63, 111; L 1a-m; L 35, 105; S 14; S 38, JG 1a+1b; JG 2b-5; Ge 37, 128; A 9, 8; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
hoofd:
huit (L387p Posterholt),
kop:
kop (L387p Posterholt, ...
L387p Posterholt,
L387p Posterholt),
köp (L387p Posterholt)
|
[N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
knikker:
B.v. wat ne kale knikker.
knikker (L387p Posterholt),
plaat:
B.v. kaalplaat.
plaat (L387p Posterholt)
|
[N 10 (1961)]
III-1-1
|
23420 |
hoofdaltaar |
hoofdaltaar:
hoofaltaar (L387p Posterholt)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
32771 |
hoofdbalken van de eg |
tandenbalken:
tɛnjbɛlǝk (L387p Posterholt)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
18187 |
hoofddoek |
kopplag:
kopplak (L387p Posterholt),
plaggetje:
plekske (L387p Posterholt)
|
hoofddoek [SGV (1914)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
huitkiês (L387p Posterholt)
|
zult (hoofdkaas) [SGV (1914)]
III-2-3
|