32739 |
keerstrook, wendakker |
voordel:
vø̄rǝl (L387p Posterholt)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
22790 |
kegel |
kegel:
keigel, kegel (L387p Posterholt)
|
Kegel.
III-3-2
|
22497 |
kegelbaan |
kegelbaan:
Sub KEGEL.
keigelbaan (L387p Posterholt)
|
[Kegelbaan].
III-3-2
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
kegele (L387p Posterholt),
kegelle (L387p Posterholt),
*: verouderd.
keigele (L387p Posterholt)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)] || Kegelen.
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
mɛtə kɛ.igəls wø.rt ne.tmi.ə gəsjp^ɛ.lt (L387p Posterholt)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
kɛ̝ldər (L387p Posterholt)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
23293 |
kelk |
kelk:
kelk (L387p Posterholt)
|
De kelk, de misbeker [kelk, kelch, mèskelk?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23545 |
kelkdoekje |
kelkdoekje:
kelkdeukske (L387p Posterholt)
|
Het kelkdoekje [kelkduukske, -deukske, kelchduchsje?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23546 |
kelklepeltje |
lepeltje:
laepelke (L387p Posterholt)
|
Het kelklepeltje. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
19053 |
kennen |
kennen:
kinnen (L387p Posterholt)
|
kennen [SGV (1914)]
III-1-4
|