24355 |
mot |
mot:
mot (L387p Posterholt)
|
mot [SGV (1914)]
III-4-2
|
21263 |
motor |
moter:
mo.tər (L387p Posterholt)
|
motor [RND]
III-3-1
|
25130 |
motregen, fijne regen |
motregen:
mòòtréége (L387p Posterholt),
stuif:
sjtuuf (L387p Posterholt)
|
beginnen te motregenen [te stieven, stiefregenen, mozelen, smossen, riezelen, ziebelen, zauwelen, netelen, zéémelen] [N 22 (1963)] || motregen, stofregen [moef-, stief-, smook- naajersregen, stobber, mozel, mot, smies] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25100 |
motregenen, licht regenen |
druppelen:
⁄t dröpelt (L387p Posterholt),
miezelen:
miezele (L387p Posterholt)
|
klein beetje regen [muggepis, pleisterke regen] [N 81 (1980)] || lichtjes regenen [sprenkelen, siebelen, zeiveren] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25664 |
mout |
mout:
mawt (L387p Posterholt)
|
Het op de eest of eestvloer gedroogde en eventueel geroosterde graan. Zie ook de semantische toelichting bij het lemma ''eesten''. [N 35, 20; L 1a-m; L 1u, 166; S 5; Jan 14d; monogr.]
II-2
|
18264 |
mouw |
hazesprong:
hāzǝšprøŋk (L387p Posterholt),
mouw:
moew (L387p Posterholt)
|
Gezwel, met name een vochtophoping, aan de achterzijde van het spronggewricht. Bij een jong paard kan een overvuld kniegewricht wel eens van voorbijgaande aard zijn, maar meestal is het een ernstige aandoening waarbij geen verbetering optreedt. Zie afbeelding 16. [A 48A, 54e; N 8, 32.10, 32.11, 90g, 90h, 90i en 90j; monogr.] || mouw [SGV (1914)]
I-9, III-1-3
|
18325 |
mouwschort |
mouwenscholk:
moewesjolk (L387p Posterholt)
|
schort met mouwen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20598 |
muik |
week:
weik (L387p Posterholt)
|
meuk [SGV (1914)]
III-2-3
|
33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
knoop:
knǫu̯p (L387p Posterholt)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
17872 |
muilpeer |
muilpeer:
moelpéér (L387p Posterholt)
|
Slag op de kaak; muilpeer (flets, fleer, plakkaat, kek, kokarde, klamats). [N 84 (1981)]
III-1-2
|