20504 |
nippen |
pitsen:
pitsje (L387p Posterholt)
|
Hoe noemt U: Met kleine beetjes drinken (pisen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
30213 |
nok |
nokgording:
nǫk˲gǫrdeŋ (L387p Posterholt),
vorst:
vērš (L387p Posterholt)
|
De bovenste liggende balk in het dakgebint waartegen de kepers rusten. De nokgording heeft doorgaans een doorsnede van 9,5 x 9,5 cm. Onder nok of vorst verstaat men ook dikwijls het hoogst gelegen gedeelte van een dak, de dakbedekking inbegrepen. Zie ook het lemma 'ruiter' en afb. 49j en 85. [S 41; N 32, 43d; N 54, 161; L 8, 66a; L 12, 9; L B1, 169; monogr.; div.; Vld.]
II-9
|
19455 |
noodbed, kermisbed |
kermisbed:
kirmesbéd (L387p Posterholt)
|
Bed dat in tijd van nood op de grond wordt opgemaakt (kermisbed, paljas, paljas parterre) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24007 |
nooddoop |
nooddoop:
noodduip (L387p Posterholt)
|
Een nooddoop, gadoop, geedoop [jieëdoof]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23458 |
noodklok |
brandklok:
brandjklok (L387p Posterholt)
|
De noodklok, brandklok, alarmklok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
21348 |
nors |
bars:
ps. boven de a staat nog een ?; deze combinatieletter is niet te maken, omgespeld is het inderdaad een a.
barsj (L387p Posterholt),
zuur:
zoer (L387p Posterholt)
|
norsch (barsch) [SGV (1914)] || onvriendelijk, stuurs, nors, bars [aling, strak, grenniog, stom, bars, stuurs, nors, zuur] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21122 |
noten afslaan |
noten houwen:
WLD
neut houwe (L387p Posterholt)
|
Noten afslaan (boeken, beuken slaan, rammelen, sloesteren). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33501 |
notendop |
schaal:
WLD
sjaal (L387p Posterholt)
|
De harde huid van een noot (bast, bolster, sloester, schaal, hulster, boost, bluster, boets, schulp, schelp, snoester). [N 82 (1981)]
I-7
|
21706 |
notulen |
notulen:
notule (L387p Posterholt)
|
het korte schriftelijke verslag van hetgeen behandeld is in een vergadering [notulen, nouten] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
23670 |
noveen |
noveen (<lat.):
noveen (L387p Posterholt)
|
Een negendaagse godsvruchtoefening, novene, noveen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|