e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Posterholt

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rest in het glas klatsje: kletsjke (Posterholt) restje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid bier onder in een glas (kletske) [N 80 (1980)] III-2-3
restant vissen fuik: foek (Posterholt), net: net (Posterholt), snoek: sjnook (Posterholt), snoek (mv.): sjnök (Posterholt) fuik [SGV (1914)] || snoek [SGV (1914)] || visnet [SGV (1914)] III-4-2
restant vogels eend: brilduiker: wit en zwarte eend, de woerd heeft een ronde witte veer naast zijn oog; het wijfje is grijs met bruine kop (brilduiker, duikelder)  ééntj (Posterholt), krakeend: donkere grijsbruine zwemeend met witte vleugelspiegel (kraker, krakeend, krek, schar, krak, kreest, krust)  ééntj (Posterholt), krooneend: eend met grote roodbruine kop en een rode snavel; het wijfje heeft slechts een bruine kop (krooneend, kroonkop)  ééntj (Posterholt), mus: mösj (Posterholt, ... ), vliegen: vleegen (Posterholt), waterhennetje: witoogeend: roodbruin duikeendje, verwant met de kuifeend (bruintje, witoogeend, duikelder)  waterhinke (Posterholt) brilduiker [N 83 (1981)] || krakeend [N 83 (1981)] || krooneend [N 83 (1981)] || mannelijke huismus (ruigeltje) [N 83 (1981)] || vliegen [SGV (1914)] || vrouwelijke huismus (moffelkop) [N 83 (1981)] || witoogeend [N 83 (1981)] III-4-1
restant zoogdieren das: das (Posterholt), dĕs (Posterholt), wild: wiljd (Posterholt) das [SGV (1914)] || wild [SGV (1914)] III-4-2
restaurateur restaurateur: restaurateur (Posterholt) Vakman die -vaak oude- meubels in hun oude staat herstelt. [N 56, 92] II-12
retraite retraite (fr.): retraet (Posterholt) Enige dagen van geestelijke afzondering en gebed in een klooster of een daarvoor bestemd huis [retraite?]. [N 96B (1989)] III-3-3
retraitehuis retraitehuis: retraetehoes (Posterholt) Een huis of inrichting waar retraites worden gehouden, retraitehuis. [N 96B (1989)] III-3-3
reumatiek gicht: gig (Posterholt, ... ), vliegende gicht: vlegende gig (Posterholt) Reumatiek: aandoening van spieren en gewrichten met veel pijn (flerecijn, rumatis, vliegende vaan, rimmetiek, krimmetiek). [N 84 (1981)] III-1-2
reuzel, bladvet veer: vaer (Posterholt) Ongesmolten varkensvet, reuzel, (vlieze, vieze, vizze, reuzel?) [N 16 (1962)] III-2-3
rib rib: rèùb (Posterholt), röb (Posterholt) rib [SGV (1914)] || rib, ribben [N 10 (1961)] III-1-1