22754 |
schoppen in het kaartspel |
schoppen:
Sub SCHOP, ss. sjöppe-aos [schoppenaas]; sjöppekeuning [schoppenheer].
sjöppe (L387p Posterholt)
|
[Schoppen].
III-3-2
|
24492 |
schors (alg.) |
schors:
WLD
sjors (L387p Posterholt)
|
De buitenste bekleding van een boom (schors, blek, blot, blast). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24721 |
schors van naaldbomen |
schors:
WLD
sjors (L387p Posterholt)
|
De schors van naaldbomen (schel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
33585 |
schorseneer |
schorseneer:
sjorsenere (L387p Posterholt)
|
[DC 76 (2002)]
I-7
|
25069 |
schortvol |
schoot:
sjoot (L387p Posterholt)
|
de hoeveelheid die men in één keer in zijn schort kan vervoeren [schoot, schortvol, slip] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21367 |
schot |
schot:
ps. omgespeld volgens Frings.
sjø͂ͅt (L387p Posterholt)
|
schot [SGV (1914)]
III-3-1
|
17637 |
schouder |
schouder:
sjouwer (L387p Posterholt)
|
schouder [SGV (1914)]
III-1-1
|
17638 |
schouderblad |
schouderblad:
sjouwerblaad (L387p Posterholt)
|
Schouderblad: een der beide, driehoekige platte beenderen op de bovenrug die de schouders helpen vormen (schouderblad, schoft). [N 84 (1981)]
III-1-1
|
18679 |
schoudermanteltje |
pelerinetje (<fr.):
pelderienke (L387p Posterholt)
|
schoudermanteltje [pelderien, pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
33059 |
schoven binden |
binden:
beŋǝ (L387p Posterholt),
opbinden:
ǫp˱beŋǝ (L387p Posterholt)
|
Het werk van de binder die achter de zichter aankomt en die om de hoeveelheid halmen die de zichter afgetrokken heeft twee (soms ook één) banden doet en zo de garven, gebonden schoven, maakt. Wanneer het graan met de zeis gemaaid wordt en de aflegger achter de maaier aankomt, worden het "afleggen", het "vormen" en het "binden" vaak in één doorgaande handeling uitgevoerd. Jassen en kassen worden (elders) ook gebruikt voor het opzetten en samenbinden van de korenhokken, zie het lemma ''schoven opzetten in een hok'' (4.6.13). De volgorde van de varianten van het type binden is: a. consonantcluster: -nd-/-ndj-/-]d, -n-, -nj-, -]-; b. vocalisme: -e-, -ę-, -ęi̯-, -ē-, -i-.' [N 15, 15d, 15e2 en 20; JG 1a, 1b; A 23, 16.2; L 1 a-m; L 1u, 15; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2, Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|