24822 |
sterven van een plant |
verdorren:
verdòre (L387p Posterholt)
|
sterven van een plant [N 38 (1971)]
III-4-3
|
24059 |
stervensgebed |
gebed voor de stervende:
gebed veur de sjtervende (L387p Posterholt)
|
Een gebed voor een stervende, "stervensgebed"[sjtervejebed]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25886 |
steun |
stijp:
štip (L387p Posterholt)
|
Het houten balkje dat de grote balk steunt. [N 57A, 4.5; N 57, 9 add.]
II-2
|
30319 |
steunlijst |
fries:
frīs (L387p Posterholt),
friesplank:
frīsplaŋk (L387p Posterholt)
|
Lijst die bevestigd is aan de onderzijde van de vensterbank van een vensterkozijn. Zie ook afb. 57f. [N 55, 44d]
II-9
|
21116 |
stevig, gezegd van voedsel |
flink:
flink (L387p Posterholt),
goed:
good (L387p Posterholt)
|
stevig, gezegd van voedsel (straf) [N 91 (1982)]
III-2-3
|
19308 |
stiekem |
achterrugs:
achterrŭks (L387p Posterholt),
geniepig:
geniepig (L387p Posterholt),
lopentig:
lōēpetig (L387p Posterholt),
slinks:
sjlinks (L387p Posterholt),
stiekem:
stiekem (L387p Posterholt),
stiekkem (L387p Posterholt)
|
achterbaks [SGV (1914)] || boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || geniepig [SGV (1914)] || heimelijk, stiekem, in het geniep [stilles] [N 07 (1961)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] || oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20579 |
stiekem eten |
pitsen:
pitsje (L387p Posterholt)
|
stiekem eten; Hoe noemt U: Steeds weer stiekem eten (knaffelen, knaspelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
34050 |
stier |
duur:
dȳǝr (L387p Posterholt),
stier:
štīr (L387p Posterholt),
var:
vɛr (L387p Posterholt)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
18003 |
stijf van vingers en handen |
stijf:
sjtief (L387p Posterholt)
|
stijf, van vingers en handen gezegd [scheef] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
sjtiefkop (L387p Posterholt)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|