30379 |
te lood afzagen |
afsnuiten:
āfšnø̜jtǝ (L387p Posterholt)
|
Het te lood afwerken van de voorkant van de trappeboom ter hoogte van de eerste trede. [N 55, 89c]
II-9
|
25566 |
te nat |
knets:
knɛtš (L387p Posterholt)
|
Het lemma valt uiteen in verschillende grammaticale categorieën. De eerste categorie benamingen is bijvoeglijk van aard. De tweede groep bestaat uit opgaven die een zelfstandigheid aanduiden en de derde groep bestaat uit werkwoorden. [N 29, 67; monogr.]
II-1
|
31897 |
te ver doorschuren |
uitschuren:
ūtšūrǝ (L387p Posterholt)
|
Te veel hout wegschuren zodat er ofwel een gat in het fineerhout ontstaat, ofwel witte vlekken gevormd worden in massief hout. [N 53, 155b]
II-12
|
17715 |
teelballen |
kloten:
kloote (L387p Posterholt),
zak:
Gemeen.
zak (L387p Posterholt),
zakje:
Schertsend.
zèkske (L387p Posterholt)
|
[N 10c (1995)]geslachtsdelen in het algemeen [N 10c (1995)]
III-1-1
|
33793 |
teelballen, testes |
kloten:
klōtǝ (L387p Posterholt)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
33791 |
teellid |
schacht:
šax (L387p Posterholt)
|
Penis of roede. [JG 1a, 1b; N 8, 36, 37a en 37b]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
teejn (L387p Posterholt),
tièn (L387p Posterholt),
tiènn (L387p Posterholt)
|
teen [SGV (1914)] || teen (toon) [DC 01 (1931)] || tenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
31131 |
teenstuk |
teenstuk:
tiǝnštø̜k (L387p Posterholt)
|
Reparatielapje onder de schoenzool, aan de teen. [N 60, 233d]
II-10
|
18483 |
teenstuk [wld ii.10, p. 60] |
teenstuk:
tiënsjtök (L387p Posterholt)
|
Het lapje onder de schoenzool, aan de teen (teenstuk, stootlap, stuitstuk) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
22429 |
tegen de bal schoppen |
schoppen:
sjøͅpə (L387p Posterholt)
|
Tegen de bal schoppen in het voetbalspel [schoppen, trappen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|