33784 |
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst |
knobbelen:
knubǝle (L387p Posterholt)
|
[N 8, 11; N 8, 31 en 32.2]
I-9
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
WLD
maaj (L387p Posterholt)
|
made, vleeswormpje [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33114 |
vlegelknuppel, slaghout |
vlegel:
[vlegel] (L387p Posterholt)
|
Het slaghout van de dorsvlegel is 50 à 60 cm lang en wat dikker dan het hout van de steel. Het is niet van het allerhardste hout gesneden, omdat het dan zou barsten bij het slaan op de grond; doorgaans is het van berkehout. Oorspronkelijk werd als benaming van dit "werkende deel" van het gereedschap de naam het geheel genomen, hier dus vlegel; we zagen dat ook bij de ''zeis'' (3.2.1) in aflevering I.3 en de ''zicht'' (4.3.1) in deze aflevering. Het regelmatig voorvoegsel ''vlegel(s)'' in ''vlegel(s)kop'' is niet in dit lemma opgenomen. Voor de fonetische documentatie van het woord(deel) [vlegel] en [vleger] zie het lemma ''dorsvlegel'' (6.1.8). Zie afbeelding 10, b. [N 14, 3c; JG 1a, 1b; L39, 13a; monogr.; add. uit N 14, 3e en 4]
I-4
|
33113 |
vlegelstok |
geerd:
gɛ̄rt (L387p Posterholt)
|
De steel van de vlegel die de dorser in de hand houdt. De lengte van de steel "behoort van de kin van dorser tot de grond te reiken" (Goossens, Lic. Verh.), of, naar de zegsman van L 325: "is tweeēneenhalf maal de kop in lengte". Het regelmatig voorvoegsel vlegel(s)- is niet in dit lemma opgenomen. Zie afbeelding 10, a. [Goossens, Lic. Verh.]
I-4
|
21442 |
vleien |
flikflooien:
flikfloajen (L387p Posterholt),
kloten:
kloote (L387p Posterholt),
vleien:
vleije (L387p Posterholt)
|
flikflooien [SGV (1914)] || iemand dingen zeggen die hem aanstaan en aangenaam zijn, maar die overdreven en onwaar zijn, om bij hem in een goed boekje te komen staan [mouwvegen, mouwstrijken, afluizen, fletsen, lemmen, loeflokken, vleien, bakkeleien, flodderen] [N 85 (1981)] || vragen op een vleiende toon [afkuiten] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
19127 |
vleier |
kontenkruiper:
kòòntjekroeper (L387p Posterholt)
|
een persoon die graag vleit [zie vraag 365] [bloksleep, bloksleper, fleerbaard, kontekruiper, mouwveger] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
33775 |
vlekje op de neus |
snep:
snɛp (L387p Posterholt)
|
Witte aftekening tussen neusvleugels en bovenlip. [N 8, 27c]
I-9
|
22154 |
vleugel |
vleugel:
vleugels (L387p Posterholt)
|
vleugel: elk der beide lichaamsdelen van vogels die hun tot vliegen dienen (wiek, zwing, vlerk, vleugel) [N 83 (1981)]
III-4-1
|
30920 |
vleugels |
voorbanden:
(enk)
vyǝrbanjtj (L387p Posterholt)
|
De vleugelvormige gedeelten van het voorblad. De voorst, het voorste deel van het boventuig, loopt om het vetergat heen met twee vleugels, die, grenzend aan de zool, tot in het hol reiken (Liedmeier, pag. 27). [N 60, 23b]
II-10
|
18502 |
vleugels [wld ii.10, p. 25] |
voorbanden:
vuerbandj (L387p Posterholt)
|
De vleugelvormige gedeelten hiervan? [N 60 (1973)]
III-1-3
|