e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q032a plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kruidwis kruidwis: kroetwösj (Puth, ... ) Hoe heeten de kruiden, die gezegend worden? [SGV (1914)] || kruidwis [N 06 (1960)] III-3-2, III-3-3
kruien schurgen: šø̜rǝgǝ (Puth) Een last met de kruiwagen vervoeren. [N 18, 100 add; Wi 33; S 19; L 29, 4; L 1a-m; RND 97; A 42, 13 add + 16 add; monogr.] I-13
kruik kruik: kroek (Puth) kruik [SGV (1914)] III-2-1
kruim brok: brok (Puth), greumel: greumel (Puth) Het zachte binnenste van het brood (kruim?) [N 16 (1962)] || kruim [SGV (1914)] III-2-3
kruin kruin: kruun (Puth, ... ) kruin [SGV (1914)] || kruin van het hoofd [N 10 (1961)] III-1-1
kruipend ongedierte geworms: ook  gewurms (Puth), ongesiefers: ongesiefers (Puth) wormachtig en kruipend gedierte [N 26 (1964)] III-4-2
kruis kruis: kruts (Puth), lijf: lie:f (Puth) deel van het lichaam waar de bovenbenen tezamen komen [mik, fliermik] [N 10 (1961)] || kruis [SGV (1914)] III-1-1, III-3-3
kruisarmen van het spoorwiel kammen: kɛm (Puth) De vier gekruiste balken midden in het spoorwiel van de rosmolen. [N D, 27] II-3
kruisbeeld kruis: kruts (Puth, ... ), onzelieveheer: ooze leevenîêr (Puth), Slivvenier (Puth), slivvenîêr (Puth) Kruisbeeld [slivvenier, kruus, kruussefiks]. [N 06 (1960)] III-3-3
kruisbes kroezel: mv: -e  krosjele (Puth) [DC 13 (1945)] I-7