e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koor koor: koir (Puth) koor [SGV (1914)] III-3-3
koorts koorts: koorts (Puth) koorts [SGV (1914)] III-1-2
koot koot: kōǝt (Puth) Het korte been onmiddellijk boven de hoef, zowel van de voor- als achterpoot. 1Het is één van de belangrijkste lichaamsdelen van het trekpaard. Zie afbeelding 2.25. [JG 1a, 1b; N 8, 32.1, 32.2, 32.3, 32.7, 32.10, 32.14, 32.15 en 32.16] I-9
kop van de schoof kop: kǫp (Puth) De bovenkant van de schoof, daar waar zich de aren bevinden. Zie afbeelding 7. [N 15, 21b; JG 1b] I-4
kopdorser langdorser: laŋkdɛ̄šǝr (Puth) Bij deze vroege gemotoriseerde dorsmachine werden de schoven met de aren (de kop van de schoof) naar voren in de machine geschoven. Het eigenlijke dorsen gebeurde in een trommel met ijzeren pinnen of tanden die doet denken aan een hekel. Zie afbeelding 12. [N 14, 6a; JG 1a, 1b; monogr.] I-4
kopen gelden: gelje (Puth), gĕlje (Puth) koopen [SGV (1914)] || kopen (geen context) [DC 37 (1964)] III-3-1
koper poetsen poetsen: bijv de fornuis poetse  poetse (Puth), schuren: bijv de fornuis sjoere  sjoere (Puth) metaal met behulp van vloeibare of zachte poetsmiddelen vlekvrij en glanzend maken [DC 15 (1947)] III-2-1
kopergeld hollands geld: Holles(j) géldj (Puth) koperen of bronzen geldstukken [rode loop?] [N 21 (1963)] III-3-1
kopje bak: bak (Puth) een kop koffie [SGV (1914)] III-2-1
kopjeduikelen kuitelebuit slaan: koutelebout sjlôô (Puth) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] III-3-2