32593 |
schudden met de riek |
slinger:
pap˱ ē̜tǝ es˱ ęi̯nǝ šlāx˱ ɛn męs špręi̯ǝ es˱ ęi̯nǝ šleŋǝr
šleŋǝr (Q032a Puth)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19565 |
schuier |
klederborstel:
kleijerbeusjtel (Q032a Puth),
klîêjerbeusjtel (Q032a Puth)
|
borstel; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || stofborstel om stof uit kleren, stoelbekleding, gordijnen, enz. te verwijderen [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
19501 |
schuifgrendel |
schoude:
sjauw (Q032a Puth),
sjaw (Q032a Puth),
schuif:
sjuuf (Q032a Puth)
|
schuifgrendel [N 07 (1961)]
III-2-1
|
19555 |
schuimspaan |
plets:
pletsj (Q032a Puth),
schuimlepel:
schuumlêêpel (Q032a Puth),
sjuumlêêpel (Q032a Puth)
|
lepel, metalen ~; inventarisatie benamingen; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] || schuimspaan [SGV (1914)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21370 |
schuld |
schuld:
ps. letterlijk overgenomen (dus niet omgespeld!).
schōūt (Q032a Puth)
|
Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21674 |
schuld zonder papieren |
handschuldig (bn.):
handjsjöldig (Q032a Puth)
|
schuld die niet schriftelijk is vastgelegd [handschuld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
21369 |
schuldig (zijn) |
schuldig (zijn):
sjöllig (Q032a Puth)
|
schuldig [SGV (1914)]
III-3-1
|
18102 |
schurft |
schurft:
sjorf (Q032a Puth)
|
schurft [SGV (1914)]
III-1-2
|
24428 |
schurftmijt |
kretsluis:
kratslōēs (Q032a Puth)
|
mijt die schurft veroorzaakt door gangetjes te graven in de huid van mens en dier [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18951 |
schurk, smeerlap |
schoft:
sjŏf (Q032a Puth)
|
schavuit [SGV (1914)]
III-1-4
|