21377 |
stuiver |
knabje:
knepke (Q032a Puth),
stuiver:
sjtuver (Q032a Puth)
|
stuiver [SGV (1914)] || stuiver, een ~ [5-centstuk] [stuiver, nikkel?]. Is er verschil in benaming tussen de oude nikkelen en de nieuwe bronzen stuiver? [N 21 (1963)]
III-3-1
|
20847 |
suiker |
suiker:
sökker (Q032a Puth)
|
suiker [SGV (1914)]
III-2-3
|
33230 |
suikerbiet |
suikerkroot:
sukǝrkroat (Q032a Puth),
sukǝrkrōǝt (Q032a Puth)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
20358 |
suikeroom |
suikernonk:
sukərnoͅŋk (Q032a Puth)
|
erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20260 |
suikertante |
suikertant:
sukərtant (Q032a Puth)
|
erftante (suikertante) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17735 |
suizen van de oren |
ruisen:
rōēsje (Q032a Puth)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren thijs:
leere ties (Q032a Puth)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20745 |
taart |
taart:
taa:rt (Q032a Puth),
taart (Q032a Puth)
|
taart [SGV (1914)] || Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26541 |
taatspot van de kleine spil |
staatspot:
štātspǫt (Q032a Puth)
|
De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21]
II-3
|
20891 |
tabak |
toebak:
toebak (Q032a Puth)
|
tabak [SGV (1914)]
III-2-3
|