e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Puth

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
trap trap: eine sjmale trap (Puth) trap [een smalle ~ ] [SGV (1914)] III-2-1
trapleer trapledder: traplödder (Puth) trapleer [DC 39 (1965)] III-2-1
trappelende bewegingen maken dribbelen: drøbǝlǝ (Puth) Het paard tilt de poten hoog genoeg op, maar werpt ze niet vooruit; het blijft ter plaatse trappelen. [N 8, 70b en 71] I-9
trechter trechter: trechter (Puth) trechter [SGV (1914)] III-2-1
trede trapje: trępkǝ (Puth) De ijzeren opstapper die bij de huifkar aan een van de berries is opgehangen. Bij het rijtuig maakt de trede deel uit van de bak. [N 17, 39; N G, 59d; monogr.] I-13
treiteren kissen: kissje (Puth), pesten: (peste) (Puth), plagen: ploage (Puth), tempteren: temteere (Puth) kwellen [SGV (1914)] || sarren [SGV (1914)] III-1-4
trekbalk trekboom: trekbǫwm (Puth) De balk aan de koning van de rosmolen waaraan het paard gespannen wordt. In Q 9 was dit gewoonlijk een nog van de schors voorziene boomstam. [N D, 30] II-3
trekhaken, -ogen haamsoren: hāmsōǝrǝ (Puth), lodderhaken: lodǝrhø̜̄k (Puth), lodderogen: lodǝrǫu̯gǝ (Puth) IJzeren haken of ogen die aan de voorkant van het haam aan de haamijzers of treiten bevestigd zijn, op elke haamspaan een. Aan die haken of ogen worden de strengen bevestigd waarmee het paard trekt. Er zijn hamen met ogen, dan hebben de strengen aan het uiteinde haken, heeft het haam daarentegen haken, dan zijn de strengen aan het uiteinde van ogen voorzien. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 6a en 6b; N 36, 12] I-10
trekharmonica monica: monica (Puth) harmonica [SGV (1914)] III-3-2
trekken trekken: trèkke (Puth) trekken [SGV (1914)] III-1-2