17975 |
ziek |
krank (du.):
krank (Q032a Puth)
|
ziek [SGV (1914)]
III-1-2
|
17980 |
ziekte |
krankte:
kränjde (Q032a Puth)
|
ziekte [SGV (1914)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
zêêl (Q032a Puth)
|
ziel [SGV (1914)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kieke (Q032a Puth),
zien:
zeen (Q032a Puth)
|
kijken [SGV (1914)] || zien [SGV (1914)]
III-1-1
|
17644 |
zijde |
zij:
pie.n in de zie.j (Q032a Puth),
pien in de ziej (Q032a Puth)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18680 |
zijden omslagdoek |
kopplag:
kopplak (Q032a Puth)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34580 |
zijladder |
ledders:
lø̜dǝrǝ (Q032a Puth)
|
Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.]
I-13
|
32947 |
zijladders van de oude kar |
ledders:
lø̜dǝrǝ (Q032a Puth)
|
De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a]
I-3
|
18028 |
zijn neus snuiten |
snoeven:
schnōē.ve (Q032a Puth)
|
snuiten: zijn neus snuiten [sneuve, snutte] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
rokkenspleet:
rokkesjpleet (Q032a Puth)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|