18291 |
deuk in een hoed |
dumpel:
dömpel (Q032a Puth)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (Q032a Puth)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]
II-9
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
poortje:
pø̜̄rtjǝ (Q032a Puth)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
18035 |
diarree |
dunne, de -:
i.e. dysenterie.
aan den dunne zin (Q032a Puth)
|
ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1961)]
III-1-2
|
21310 |
dief |
dief:
deef (Q032a Puth)
|
dief [SGV (1914)]
III-3-1
|
19807 |
dienblad |
dienblad:
dēnblāt (Q032a Puth)
|
dienblad [DC 27 (1955)]
III-2-1
|
19080 |
dienst |
dienst:
deens (Q032a Puth, ...
Q032a Puth)
|
dienst [SGV (1914)]
III-1-4
|
24300 |
dier, beest |
dier:
deer (Q032a Puth)
|
dier [SGV (1914)]
III-4-2
|
17676 |
dij |
bats:
bàts (Q032a Puth),
dij:
dij (Q032a Puth),
dik van het been:
dik van het bein (Q032a Puth)
|
dij [SGV (1914)] || dij - welk gedeelte van het lichaam wordt er mee bedoeld? [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20714 |
dikke boterham |
smouer:
sjmawwer (Q032a Puth)
|
Een dikke boterham (sjmouer, sjmouel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|