17776 |
hiel |
hak:
hak (Q203a Reijmerstok)
|
hak (hiel) [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij gelijkt op zijn pap:
hei geliekt op zinne pap (Q203a Reijmerstok)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [DC 02 (1932)]
III-2-2
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
hø̄jǝ (Q203a Reijmerstok)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|
34099 |
hoef van de koe |
hoef:
hǫǝf (Q203a Reijmerstok),
klauw:
klǫu̯w (Q203a Reijmerstok),
poot:
pūt (Q203a Reijmerstok)
|
De hoef van de koe, in zijn geheel. [N 3A, 119a; JG 1a, 1b]
I-11
|
31598 |
hoefijzer |
hoefijzer:
hōf˱īzǝr (Q203a Reijmerstok
[(mv -īzǝrǝ)]
)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
17570 |
hoofd |
kop:
kōp (Q203a Reijmerstok)
|
hoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
17571 |
hoofd (spotnamen) |
bolles:
bullus (Q203a Reijmerstok)
|
voorhoofd [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
lōēs (Q203a Reijmerstok, ...
Q203a Reijmerstok),
luus (Q203a Reijmerstok)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kǫpstø̜k (Q203a Reijmerstok)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
34161 |
hoogdrachtig |
vol:
vē̜l (Q203a Reijmerstok)
|
Duidelijk drachtig. [N 3A, 34]
I-11
|