e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q012p plaats=Rekem

Overzicht

Gevonden: 3899
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeien broelingen: brø̄leŋǝ (Rekem) Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.] II-1
broek broek: brōk (Rekem, ...  [Maurits]) Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.] || De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10, II-5
broek: algemeen boks: boks (Rekem), zeldzaam en ironisch  boks (Rekem), broek: bro.k (Rekem), bro:k (Rekem), brook (Rekem), broÚ:k (Rekem), brōk (Rekem, ... ) broek [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)], [ZND m] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] || Broek. Kent uw dialect een ander woord voor "broek"? [ZND 47 (1950)] III-1-3
broekspijp broekspijp: bro.kspipə (Rekem) pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem broekenriem: brokərēm (Rekem) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak achter achtermaal: axtərmal (Rekem) zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij maal: mal (Rekem) broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] III-1-3
broer broer: bróór (Rekem), 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1  bróór (Rekem) broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] || broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)] III-2-2
brompot grommerd: grômert (Rekem) Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1
bron bron: bron (Rekem), broǝn (Rekem), brǫn (Rekem), spring: spręi̯ŋk (Rekem), sprɛŋk (Rekem), sprong: spreͅnk (Rekem), sprɛiŋk (Rekem), ən sprɛjŋk (Rekem) bron [ZND 01 (1922)], [ZND B2 (1940sq)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8, III-4-4