e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q012p plaats=Rekem

Overzicht

Gevonden: 3899
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
buurman gebuur: geboer (Rekem), nabuur: nōͅbər (Rekem, ... ), noͅbər (Rekem) buurman [ZND 01 (1922)], [ZND 17 (1935)], [ZND 22 (1936)] || een buurman [ZND B1 (1940sq)] III-3-1
buurt naburen: nōͅbərs (Rekem), nabuurschap: nōͅbəršoͅp (Rekem) buurt [ZND 01 (1922)] III-3-1
buurt: in de buurt kortbij neven: hè woent kort beej nèven (Rekem) Hij woont in de buurt [ZND 22 (1936)] III-3-1
buurten kuieren: køijərə (Rekem) buurten (s avonds bij de buren gaan praten) [ZND B1 (1940sq)] III-3-1
buurvrouw die van hierneven: deej van eej nèven (Rekem) buurvrouw [ZND 22 (1936)] III-3-1
canapé, sofa canapè: kanapē (Rekem) canape [ZND m] III-2-1
cariës rotte tanden: rotte tanden (Rekem), meervoud: tan  rotte tand (Rekem) Cariës: tandbederf, langzame vernietiging van het glazuur van de tand (wolf, rotte tanden, cariës). [N 107 (2001)] III-1-2
carnavalsoptocht carnavalstoet: carnavalstoet (Rekem) de optocht met carnaval [cavalcade] [N 112 (2006)] III-3-2
castreren knippen: knepǝ (Rekem), snijden: snei̯ǝ (Rekem), sni ̞i̯ǝ (Rekem), snīǝ (Rekem) Een mannelijk paard onvruchtbaar maken door de teelballen weg te snijden; men spreekt dan van een ruin. Vgl. het lemma ''ruin'' (2.1.3). [JG 1a, 1b; N 8, 60] || Het varken onvruchtbaar maken. Mannelijke varkens castreert men door ze de teelballen weg te nemen. [N 76, 44; JG 1a, 1b; monogr.] || In dit lemma worden twee manieren van castreren onderscheiden: A. onvruchtbaar maken door de teelballen weg te nemen, weg te snijden of te kwetsen, en B. onvruchtbaar maken door de teelballen af te binden of af te knijpen.. [N 3A, 19; JG 1a, 1b; A 3, 37; A 4, 12; L 4, 37; L 20, 12; Wi 16; monogr.] I-11, I-12, I-9
cement cement: sǝmē̜nt (Rekem) Een snel verstenend bindmiddel, doorgaans in poedervorm, dat ontstaat door vermenging van kalk- en leemhoudende stoffen die onder hoge temperatuur versinterd zijn. Het bezit de eigenschap door toevoeging van water zowel onder water als aan de lucht te verharden. [N 30, 35a; N 30, 35b; monogr.] II-9