23268 |
heilige, zalige |
heilige:
einen heilige (Q012p Rekem)
|
Heilige. [ZND 35 (1941)]
III-3-3
|
33724 |
heizeis |
lappenzeissem:
lępsęi̯.sǝm (Q012p Rekem)
|
Zeis of een soort hak waarmee men hei maait of zoden hakt. In de regel heeft de heizeis één handvat. [JG 1a, 1b]
I-8
|
26734 |
heizode |
lap:
(mv)
lɛp (Q012p Rekem)
|
Afgestoken stuk hei. [N 14, 77b; N 14, 77c; N 27, 39h; N 27, 39g; N 18, add.; N 11, add.; S 46; A 39, 15a; A 39, 15b; R 3, 98; L 8, 123; L B2, 274; AGV, k6; monogr.]
I-8
|
33708 |
heizode los- en stukploegen |
heiploegen:
hęi̯plōgǝ (Q012p Rekem)
|
[N 27, 16]
I-8
|
33725 |
hek |
barrier:
brēr (Q012p Rekem)
|
Algemene benaming. [N 14, 62; S 13; L 1a-m; RND 8, 20; R I, 44; R I, 45; monogr.]
I-8
|
33726 |
hek aan de ingang van een wei |
barrier:
brēr (Q012p Rekem)
|
In dit lemma zijn vooral de antwoorden ondergebracht van de vragen naar ø̄hek aan de ingang van een weiø̄ (N 14, 67), ø̄een (toegangs)hek, gevlochten van twijgen en opgehangen tussen twee stijlen, dat in een omheining is aangebracht of op een dam (in een sloot) is geplaatstø̄ (A 25, 5a), ø̄een hek, slag- of draaiboom op een doorgang naar akker of weide, of ter versperring van een weg in privaatbezitø̄ (L 19B, 6). [N 14, 67; A 25, 5a; L 19B, 6; Vld.; JG, 2c; monogr.]
I-8
|
19461 |
hek, hekwerk |
omheining:
òméjning (Q012p Rekem)
|
Afscheiding of omheining uit staken, staven of palen (heining, grille, hekkens, hek) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
25061 |
helemaal, geheel en al |
aallijk:
alək (Q012p Rekem)
|
geheel (aallijk) [ZND B2 (1940sq)]
III-4-4
|
27808 |
helling |
plantant:
plantõ̜ (Q012p Rekem
[(Zwartberg / Eisden)]
[Zolder])
|
Hellende mijngang, vaak voor mechanisch vervoer. Het woordtype "grâle" wordt in de mijn van Beringen gebruikt voor een hellende gang die gaat van een grote dwarsgang naar een pijler die lager ligt. [N 95, 517; monogr.; N 95, add.; Vwo 344; Vwo 367]
II-5
|
27546 |
hemd |
hemd:
hømǝ (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Maurits])
|
Hemd, meestal gemaakt van flanel. [N 95, 60; monogr.]
II-5
|