32771 |
hoofdbalken van de eg |
zijbalken:
zība.lǝkǝ (Q012p Rekem)
|
De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.]
I-2
|
18187 |
hoofddoek |
kopplag:
koplak (Q012p Rekem),
plag:
plak (Q012p Rekem),
Te Boortsem (Q 011): "kopplak".
plak (Q012p Rekem),
plaggetje:
pleͅkskə (Q012p Rekem)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || hoofddoek [ZND 01 (1922)] || Hoofddoek (fr. fichu). [ZND 05 (1924)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
I-4, III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
gekapt:
gəkap (Q012p Rekem),
geperste kop:
gəpē.rzdə kop (Q012p Rekem),
hoofdvlees:
øͅ.ytfleͅi.s (Q012p Rekem)
|
gehakt vlees (speciaal van het hoofd van varkens) [ZND B2 (1940sq)] || hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
kap:
kap (Q012p Rekem),
kapje:
keͅpkə (Q012p Rekem)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kussen:
køͅsə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
hoofdkussen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
lōēës (Q012p Rekem),
lūəs (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
lys (Q012p Rekem)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis [Willems (1885)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
27231 |
hoofdopzichter |
conducteur:
conducteur (Q012p Rekem
[(Zwartberg)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Boven de meester-opzichter staat de hoofdopzichter. Deze heeft de leiding over de ondergrondse werken. De conducteur in de Belgische mijnen heeft de chef-porions onder zich en de ingenieurs boven zich. [N 95, 127; monogr.; N 95, add.; Vwo 247]
II-5
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (Q012p Rekem)
|
ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|
32658 |
hoofdplaat |
strijkplaat:
štrī.kplā.t (Q012p Rekem)
|
De hoofd- of zijplaat, ook wel tegenzool of grondweerplaat genoemd, is een terzijde van de ploegzool aangebrachte ijzeren plaat, die niet alleen als versterking van de ploegzool dient, maar ook en vooral de wand van de voor moet glad strijken om te verhinderen dat deze afbrokkelt en er aarde in de ruimte van het ploeglichaam valt. Soms stond deze plaat van boven in verbinding met de ploegboom. Sommige van de onderstaande termen worden ook in het lemma PLOEGBOOMBESLAG aangetroffen. Ze lijken vooral op de versterking van de poegzool te wijzen.
I-1
|
33932 |
hoofdstel |
kopstuk:
kǫpstø̜k (Q012p Rekem)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|