24179 |
kauw |
dooltje:
dø̄lkə (Q012p Rekem),
dø͂ͅlkə (Q012p Rekem),
IPA, omgesp.
dø̄əlkə (Q012p Rekem)
|
kauw (33 overal bekend; grijze nek en lichte ogen, rest zwart; broedt in gebouwen, schoorstenen en holle bomen; meestal in troepen; druk; roep [kja]; vaak tam gehouden [N 09 (1961)] || kerkkauw [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-4-1
|
20488 |
kauwen |
knauwelen:
knàwələ (Q012p Rekem)
|
kauwen; Hoe noemt U: Voedsel met de tanden en kiezen fijnmaken (kauwen, knauwen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33781 |
keel |
strot:
strōǝ.t (Q012p Rekem)
|
Zie afbeelding 2.16. [JG 1a, 1b; N 8, 29]
I-9
|
17628 |
keel, strot |
strot:
strōt (Q012p Rekem)
|
Pak hem bij zijn strot (keel). [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keelgat:
keilgaat (Q012p Rekem),
keèlgaat (Q012p Rekem)
|
Keelgat (keelkoet, keelluik, strot). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
hoofd:
hēǝt (Q012p Rekem),
voordel:
vȳ ̞ǝ.rdǝl (Q012p Rekem)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
bletsen:
blɛtšə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
keffen:
kɛfə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
keffen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
22790 |
kegel |
kegel:
keigel (Q012p Rekem)
|
Kegel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegelen:
keigele (Q012p Rekem)
|
Kegel. [Willems (1885)]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
kɛldər (Q012p Rekem)
|
kelder [ZND 36 (1941)]
III-2-1
|