34640 |
kruiwagenas |
kruikarbout:
krukarbǫu̯.t (Q012p Rekem)
|
De kleine metalen staaf die aan de voorzijde van de kruiwagen aan de berries is bevestigd en waarrond het wiel draait. In dit lemma zijn alleen de benamingen opgenomen die specifiek zijn voor de kruiwagenas. De meer algemene benamingen voor de as staan onder het betreffende lemma. [N 18, 98d; N G, 53f; JG 1d]
I-13
|
34639 |
kruiwagenwiel |
rullen:
rø̜lǝ (Q012p Rekem)
|
Wiel van de kruiwagen. In dit lemma zijn alleen de specifieke benamingen opgenomen. Die blijken alleen in het zuidoosten van Limburg sporadisch voor te komen. De meer algemene benamingen zijn opgenomen in het lemma wiel. [N 18, 99 + add; JG 1b; JG 1d; A 2, 60; monogr.]
I-13
|
29960 |
kruizeel |
help:
hølǝp (Q012p Rekem),
hulp:
ø.lǝp (Q012p Rekem),
kruikarhulp:
krukǝrø̜.lǝp (Q012p Rekem),
kruiriem:
krø̜i̯ rēm (Q012p Rekem)
|
Riem die om de schouders gelegd wordt en aan de berries van de kruiwagen wordt vastgemaakt om het werk van de voerder te verlichten. Zie ook het lemma kruizeel in wld II.9. [N 18, 99, 100; JG 1a; JG 1b; JG 2a; JG 2b; JG 2c; L B, 90; L 35, 31; A 42, 16; monogr] || Van touw of leer vervaardigde band waarmee kruiwagens omhoog worden gehouden tijdens het kruien. De lussen aan de uiteinden van het kruizeel worden daarbij om de handvatten van de burries bevestigd terwijl het middenstuk kruisvormig over de rug of ook enkel om de hals wordt gelegd. [N 30, 22c; monogr.]
I-13, II-9
|
17749 |
krullen |
krullen:
kroelə (Q012p Rekem),
krolle make (Q012p Rekem)
|
het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)] || krullen [ZND 01 (1922)]
III-1-1
|
17791 |
krullen (ww.) |
krullen:
het haor krollen (Q012p Rekem),
het hôr krolle (Q012p Rekem),
krullen maken:
krolle make (Q012p Rekem)
|
het haar krullen (krullen maken) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18019 |
kuchen |
hoesten:
hooste (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
kuchen:
kŏchə (Q012p Rekem)
|
kuchen [ZND 01 (1922)] || zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)]
III-1-2
|
34382 |
kudde schapen |
kud:
køt (Q012p Rekem),
kø̜t (Q012p Rekem),
troep:
trop (Q012p Rekem)
|
[JG 1a, 1b, 2c; L 6, 25b; A 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
34299 |
kudde volwassen varkens |
kudde:
kø̜t (Q012p Rekem)
|
In dit lemma zijn de benamingen voor "kudde dieren" in het algemeen en "kudde varkens" in het bijzonder opgenomen. Zowel in de "Amsterdamse" als "Leuvense" vragenlijsten was gevraagd naar "kudde dieren". Dieren konden varkens, schapen, koeien, ganzen zijn. De antwoorden die betrekking hadden op specifiek "kudde schapen", "kudde ganzen" zijn bij het hoofdstuk schapen, ganzen ondergebracht. [N 76, 2; A 4, 18; L 4, 18; L 20, 18; monogr.]
I-12
|
17582 |
kuif |
kuif:
kuif (Q012p Rekem),
struif:
stroef (Q012p Rekem)
|
Kuif (kuif, struif/stroef, kruif). [N 109 (2001)]
III-1-1
|
24199 |
kuifleeuwerik |
kuifliewerk:
IPA, omgesp.
kuflīəwɛ̄rək (Q012p Rekem)
|
leeuwerik: kuifleeuwerik (17 overal op open plekken bij woningen aan buitenrand van dorp en stad; puntkuifje; trekt niet; totaal niet schuw; roep [tie-rie-rieuw]; nogal zachte zang [N 09 (1961)]
III-4-1
|