33337 |
meid, dienstmeid |
maagd:
māx (Q012p Rekem)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
doornheg:
zie ook ZND24, 039a/b, apart ingevoerd
joŋ(h)ɛk (Q012p Rekem),
heg:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
hek (Q012p Rekem),
heggenbloei:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
hekkebleui (Q012p Rekem),
heggenstok:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
hɛgəstoͅk (Q012p Rekem),
heggenstruik:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
hɛgəstrūk (Q012p Rekem),
snijkriekelaar:
zie ook ZND01, a-m en ZND24, 039b, apart ingevoerd
snijkriekelers (Q012p Rekem)
|
haag- of meidoorn, met rode bloemen [ZND 24 (1937)] || haag- of meidoorn, met witte bloemen [ZND 24 (1937)] || haagdoorn [ZND 01 (1922)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
kever:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005;
kēvər (Q012p Rekem),
meikever:
mɛi̯kēvər (Q012p Rekem),
mulder:
ook in ZND 01u, 159 en ZND 16, 005; met veel wit op zn schilden
møͅldər (Q012p Rekem)
|
meikever [ZND 01 (1922)], [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
20309 |
meisje |
meidje:
métsjə (Q012p Rekem),
méétsjə (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
niet dikwijls gebruikt
méédəkə (Q012p Rekem),
meisje:
mesje (Q012p Rekem)
|
klein meisje [ZND 11 (1925)] || meisje [ZND 01 (1922)], [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
20366 |
meisje met wie een jongen verkering heeft |
liefste:
de leefste (Q012p Rekem),
leefste (Q012p Rekem)
|
het meisje met wie men verkering heeft [parmeteit, meid, fem, frul, caprice] [N 115 (2003)]
III-2-2
|
18622 |
meisjesmuts met afhangende strook |
capeline (fr.):
kapəlin (Q012p Rekem)
|
meisjesmuts die nauw om het hoofd sluit en met een strook afhangt tot op de schouders [kaaper, kappelin, kapmöts] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18125 |
melaatsheid |
melaats:
melaats (Q012p Rekem)
|
Melaatsheid: lepra, in de huid ontstaan knobbels; de ziekte kan tot afschuwelijke verminkingen leiden (leproosheid, lepra, melaats, lazerij). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22800 |
melden (kaartterm) |
melden:
melle (Q012p Rekem)
|
Melden. (in welke betekenis wordt dat woord gebruikt? Geef de uitdrukking waarin het voorkomt, b.v. bij het kaartspelen, enz.). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
34237 |
melk |
melk:
mɛ.lǝk (Q012p Rekem),
mɛlk (Q012p Rekem),
mɛlǝk (Q012p Rekem),
mɛ̄lk (Q012p Rekem)
|
De hoofdzakelijk uit water, eiwit, vet en melksuiker bestaande witte vloeistof die door het vrouwelijk rund wordt afgescheiden. Op de kaart is het woordtype melk niet opgenomen. [A3, 3; A 11, 1c; A 17, 17; A 7, 14; RND 40; RND 127; S 23; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 4, 3; L 29, 5; NE 3, V 6n; Vld.; Gwn 10, 1; monogr.]
I-11
|
34241 |
melk zeven |
zijen:
zęi̯ǝ (Q012p Rekem)
|
De melk door een doek, zeef of filter laten vloeien om de melk te zuiveren van onbruikbare of verontreinigende stoffen of bestanddelen. [S 46; Wi 30; monogr.; add. uit N 12, L 324]
I-11
|