18237 |
oorring |
oorbel:
oe(èr)bel (Q012p Rekem),
’n paar oerbelle (Q012p Rekem)
|
een paar oorringen [ZND 40 (1942)] || Oorring. Zilveren of gouden ring die in elk van beide oren gedragen wordt [oorbel, bel, slinger] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
19409 |
oorvormig handvat |
oor:
ôêr (Q012p Rekem)
|
Oorvormig handvat van b.v. een kopje, pan, kan etc. (oor, handsvat, handvat) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
24361 |
oorworm |
oorworm:
fon. var. van "oorworm"niet overgenomen
oorworm (Q012p Rekem)
|
oorworm [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
23198 |
op bedevaart gaan |
bedevaart gaan:
bɛ̄vərt chōͅn (Q012p Rekem),
bedevaarten:
bɛ̄vərtə (Q012p Rekem),
op bedevaart gaan:
vèr gon op bedevaart (Q012p Rekem)
|
Bedevaren. [ZND 01 (1922)] || We gaan een bedevaart doen. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
25564 |
op de juiste temperatuur |
vaardig:
vē̜rdǝx (Q012p Rekem)
|
Gezegd van gerezen deeg. Het vocht in het deeg is de warmtebron. Door het vocht te verwarmen brengt men het deeg op de juiste temperatuur. De goede temperatuur is van groot belang voor de kwaliteit van het produkt. Te warme degen zullen droog brood geven, dat spoedig kruimelig wordt, terwijl te koude degen een brood opleveren dat klein van stuk en wreed van scheuring is (Schoep blz. 95). Volgens de informanten van K 359, L 270, en Q 121e was eertijds het bepalen van de juiste temperatuur een kwestie van aanvoelen of voelen met de handen. De goede temperatuur zou volgens de informant van L 269a zijn ¬± 28¬∞C. In dit lemma komen verschillende grammaticale categorieën voor. [N 29, 28b; monogr.]
II-1
|
17935 |
op de loop gaan |
op de loop gaan:
op tə loejp chōͅn (Q012p Rekem),
op(t)ə loejp chōͅn (Q012p Rekem)
|
op de loop gaan [ZND 30 (1939)] || op den loop gaan [ZND 01 (1922)]
III-1-2
|
21692 |
op de markt verkopen |
markten:
ps. omgespeld volgens Frings.
mēͅərtə (Q012p Rekem)
|
verkopen, goederen op de markt gaan ~ [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17966 |
op de schouder zitten |
krommenek zitten:
krōēmenak (Q012p Rekem),
op de pokkel zitten:
op de pookkel zitten (Q012p Rekem)
|
Op de rug zitten (poekelen, op de poekel/kraomejak zitten). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
17949 |
op de tenen lopen |
tippelen:
tippelen (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
Op zijn tenen lopen (trippelen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
33080 |
op de wagen tassen |
ringen:
reŋǝ (Q012p Rekem)
|
Het tassen van de schoven op de hoogkar. Zie de toelichting bij het vorige lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In het gebied waarvan de opgaven van dit lemma afkomstig zijn, is het kennelijk gebruikelijk de schoven rondom in de wagen, in de vorm van een ring, te leggen. [JG 1a; add. uit JG 1b en 2c]
I-4
|