18930 |
prutswerk |
geknoei:
geknooi (Q012p Rekem)
|
Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
puimsteen (Q012p Rekem)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
brôbbele(n) (Q012p Rekem)
|
Puistjes (bobbels, broebels, bulten). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
27555 |
pungel |
pungel:
pøŋǝl (Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
)
|
De tas of samengeknoopte handdoek waarin de mijnwerker zijn spullen naar de mijn meeneemt. Volgens een informant van Q 121 vormen een broek, jasje, hemd, sokken, halsdoek en stukje klokzeep, samengebonden in een blauw geruite handdoek, de pungel. De "sneebors" uit K 361 is een speciale broodzak, een tas die alleen voor boterhammen wordt gebruikt. [N 95, 69; monogr.; Vwo 124; Vwo 579]
II-5
|
32879 |
punt van het blad van de zeis |
tip:
tøp (Q012p Rekem)
|
De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
17594 |
pupil |
pupil:
pupiel (Q012p Rekem)
|
Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt (pupil, kijker, oogappel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33624 |
putgalg |
gaffel:
gafəl (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
gard:
geͅrt (Q012p Rekem),
puthaak:
pɛthōͅk (Q012p Rekem)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
24227 |
putter |
putter:
IPA, omgesp.
pøͅtər (Q012p Rekem)
|
putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33623 |
putzwengel |
gard:
gēͅrt (Q012p Rekem)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|