25584 |
rijskast |
rijskast:
rijskast (Q012p Rekem)
|
De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37]
II-1
|
33978 |
rijzadel |
rijzadel:
ri ̞i̯zāl (Q012p Rekem)
|
Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b]
I-10
|
21032 |
rijzen |
gaan:
gǭǝn (Q012p Rekem)
|
[N 29, 25b; monogr.]
II-1
|
33084 |
rijzen, uit de aren vallen |
ruizelen:
ry.zǝlǝ (Q012p Rekem)
|
Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.]
I-4
|
17599 |
rimpels |
rimpels:
rümpəl (Q012p Rekem)
|
een rimpel (op het voorhoofd) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|
17587 |
ringbaard |
ringbaard:
rengbaard (Q012p Rekem)
|
Ringbaard: korte baard die als ring om het gezicht loopt [N 106 (2001)]
III-1-1
|
29911 |
ringen |
ringen:
reŋǝ (Q012p Rekem)
|
Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.]
I-12
|
33582 |
ringen, randen verwijderen van peulvruchten |
de ringen/randen afdoen:
də reͅŋ afdōn (Q012p Rekem),
də reͅŋ āvdŭ.n (Q012p Rekem),
plukken:
pløͅkə (Q012p Rekem)
|
[Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND B2 (1940sq)]
I-7
|
24234 |
ringmus |
veldmus:
IPA, omgesp.
vɛ̄ltmøͅš (Q012p Rekem)
|
ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17669 |
ringvinger |
ringvinger:
ringvinger (Q012p Rekem),
rinkvinger (Q012p Rekem)
|
Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, pillepoort). [N 106 (2001)]
III-1-1
|