e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rijskast rijskast: rijskast (Rekem) De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37] II-1
rijzadel rijzadel: ri ̞i̯zāl (Rekem) Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b] I-10
rijzen gaan: gǭǝn (Rekem) [N 29, 25b; monogr.] II-1
rijzen, uit de aren vallen ruizelen: ry.zǝlǝ (Rekem) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
rimpels rimpels: rümpəl (Rekem) een rimpel (op het voorhoofd) [ZND B1 (1940sq)] III-1-1
ringbaard ringbaard: rengbaard (Rekem) Ringbaard: korte baard die als ring om het gezicht loopt [N 106 (2001)] III-1-1
ringen ringen: reŋǝ (Rekem) Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.] I-12
ringen, randen verwijderen van peulvruchten de ringen/randen afdoen: də reͅŋ afdōn (Rekem), də reͅŋ āvdŭ.n (Rekem), plukken: pløͅkə (Rekem) [Goossens 1b (1960)] [ZND 01 (1922)] [ZND B2 (1940sq)] I-7
ringmus veldmus: IPA, omgesp.  vɛ̄ltmøͅš (Rekem) ringmus (14 bijna gelijk aan de huismus, maar chocoladepetje en -plekje op de wang; broedt meer in hol hout; vaak op trek in flinke troepen [N 09 (1961)] III-4-1
ringvinger ringvinger: ringvinger (Rekem), rinkvinger (Rekem) Ringvinger: de vierde vinger waaraan men gewoonlijk een ring draagt (ringvinger, goudvinger,vingerling, pillepoort). [N 106 (2001)] III-1-1