e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Rekem

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slag slag: slāch (Rekem), wats: watš (Rekem, ... ) muilpeer [ZND 01 (1922)], [ZND m] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)] III-1-2
slak slak: slek (Rekem), slɛk (Rekem) slak [Willems (1885)] || slak, alg. [ZND 06 (1924)] III-4-2
slakkenhuis karakol: krakoͅl (Rekem) slakkenhuis [ZND 01 (1922)] III-4-2
slang slang: slang (Rekem), slaŋ (Rekem) slang [Willems (1885)], [ZND m] III-4-2
slank mager: mager (Rekem), slank: slank (Rekem), smal: smaal (Rekem) Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)] III-1-1
slappe vilten hoed loesjhoed: lotžot (Rekem) hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)] III-1-3
slecht gesneden hengst klophengst: klopeŋs (Rekem), piet: pet (Rekem) Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.] I-9
slecht groeien niet goed groeien: greujt neet good (Rekem), slecht groeien: greujt sleg (Rekem) Slecht groeien, gezegd van een kind (slecht groeien/wassen, achterblijven, dao zit de krot in, kooieren). [N 107 (2001)] III-1-1
slecht mens, slechte kerel slechterik: slechterik (Rekem), vuillap: voellap (Rekem) Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)] III-1-4
slee slee: ein slei-j (Rekem), slei (Rekem), sleij (Rekem), slɛij (Rekem), ən slɛj (Rekem) Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] || Een slede (waarmee de kinderen op het ijs varen). [ZND B1 (1940sq)] || Slede. [Willems (1885)] III-3-2