17871 |
slag |
slag:
slāch (Q012p Rekem),
wats:
watš (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
muilpeer [ZND 01 (1922)], [ZND m] || slag, klap, stoot [ZND 06 (1924)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
slek (Q012p Rekem),
slɛk (Q012p Rekem)
|
slak [Willems (1885)] || slak, alg. [ZND 06 (1924)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
karakol:
krakoͅl (Q012p Rekem)
|
slakkenhuis [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
24378 |
slang |
slang:
slang (Q012p Rekem),
slaŋ (Q012p Rekem)
|
slang [Willems (1885)], [ZND m]
III-4-2
|
17553 |
slank |
mager:
mager (Q012p Rekem),
slank:
slank (Q012p Rekem),
smal:
smaal (Q012p Rekem)
|
Slank, tenger: rank, smal gebouwd (slank, raal, reel, rank, riede). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18411 |
slappe vilten hoed |
loesjhoed:
lotžot (Q012p Rekem)
|
hoed, slappe, vilten ~ met deuk [lösjhood, scheurhood] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
33751 |
slecht gesneden hengst |
klophengst:
klopeŋs (Q012p Rekem),
piet:
pet (Q012p Rekem)
|
Bij de piet is slechts één teelbal uitgesneden; men kan daarom spreken van een halfgelubde hengst. Bij de klophengst zijn één of beide zaadballen niet uit de buikholte ingedaald; hij mag niet voor de kweek gebruikt worden, omdat dit erfelijk is, en wordt door het verbrijzelen der teelballen met een houten hamer ongeschikt gemaakt tot de voortteling. Wie veel fokmerries bezit, gebruikt wel eens een klophengst om uit te proberen of de merries hengstig zijn en alzo de kostbare dekhengsten te sparen. [JG 1a, 1b; N 8, 20, 61a en 61b; monogr.]
I-9
|
17542 |
slecht groeien |
niet goed groeien:
greujt neet good (Q012p Rekem),
slecht groeien:
greujt sleg (Q012p Rekem)
|
Slecht groeien, gezegd van een kind (slecht groeien/wassen, achterblijven, dao zit de krot in, kooieren). [N 107 (2001)]
III-1-1
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
slechterik:
slechterik (Q012p Rekem),
vuillap:
voellap (Q012p Rekem)
|
Een zeer slecht mens (galgenaas). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
22344 |
slee |
slee:
ein slei-j (Q012p Rekem),
slei (Q012p Rekem),
sleij (Q012p Rekem),
slɛij (Q012p Rekem),
ən slɛj (Q012p Rekem)
|
Een slede (waarmee de kinderen op het ijs rijden). [ZND 31 (1939)] || Een slede (waarmee de kinderen op het ijs varen). [ZND B1 (1940sq)] || Slede. [Willems (1885)]
III-3-2
|