30027 |
blusbak |
kalkbak:
kalǝk˱bak (Q012p Rekem),
lesbak:
løš˱bak (Q012p Rekem)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
21510 |
blussen |
blussen:
bløšə (Q012p Rekem),
bləsschin (Q012p Rekem)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17881 |
bluts |
bluts:
bluts (Q012p Rekem),
blûtsj (Q012p Rekem)
|
Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
bloetšə (Q012p Rekem),
blusjen (Q012p Rekem)
|
blutsen [ZND 01 (1922)] || De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bochel:
bochel (Q012p Rekem),
bult:
bul (Q012p Rekem),
bult (Q012p Rekem),
kroef:
krof (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
kroof (Q012p Rekem),
krŏf (Q012p Rekem),
kroͅf (Q012p Rekem),
pokkel:
pŏkel (Q012p Rekem)
|
bochel [ZND 01 (1922)] || bochel (bult, hoge rug) [ZND B1 (1940sq)] || bult [ZND 01 (1922)], [ZND m] || Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
21490 |
bode |
bode:
bōͅj (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
bode [ZND 01 (1922)]
III-3-1
|
21300 |
boek |
boek:
b"k (Q012p Rekem),
book (Q012p Rekem),
bōk (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
boek [ZND 01 (1922)], [ZND 21 (1936)]
III-3-1
|
32982 |
boekweit |
boekweit:
bōkǝnt (Q012p Rekem)
|
Fagopyrum esculentum Moench. Een graansoort die gemakkelijk groeit op weinig vruchtbare grond. Boekweit kent geen aren; de korrels hangen in trosjes aan vertakkingen van de stengel. Het zaad is licht en wordt zeer dun gezaaid, slechts 20 kg per hectare. De samenstelling boekweit, -letterlijk "beuke-tarwe" (boek is wisselvorm van beuk), vanwege de drievlakkige vrucht- is kennelijk al snel ondoorzichtig geworden, temeer omdat het element ''weit'' voor "tarwe" in het zuiden van het Nederlandse taalgebied tot de uiterste oostrand beperkt was (zie het lemma ''tarwe'' (1.2.8) met kaart 8). Er zijn dan ook talrijke contractie-vormen ontstaan; het WNT geeft: boekeit, boeket, boekent. In de XVe eeuw is het gewas vanuit Aziē naar Europa ingevoerd; de eerste attestatie in het Nederlandse taalgebied dateert van 1440. De zegsman van K 278 merkt op: "Boekweit en koolzaad werden gewoonlijk alleen op het veld gedorst omdat het geen vervoer verdragen kon." Volgorde van de varianten 1) twee volledige syllaben 2) tweede syllabe toonloos 3) n-epenthese in tweede syllabe. Zie afbeelding 1, f.' [JG 1a, 1b; L 1 a-m; L lijst graangewassen, 1; R 3, 26; S 4; Wi 18; monogr.]
I-4
|
20783 |
boekweitpannenkoek |
boekweitse koek:
bookissekook (Q012p Rekem),
boxəsəkōk (Q012p Rekem),
verzamelfiche, ook mat. van ZND 1, a-m
bokəsə kōk (Q012p Rekem),
bōkəsə kōk (Q012p Rekem)
|
boekweiten koek [ZND B2 (1940sq)] || boekweitkoek, pannekoek [ZND 01u (1924)] || pannenkoek [ZND 40 (1942)]
III-2-3
|
21301 |
boer |
boer:
būr (Q012p Rekem),
būr (Q012p Rekem),
de boer woent op ein boerderéej (Q012p Rekem),
də būr (Q012p Rekem),
labeurder:
labø̜̄rdǝr (Q012p Rekem)
|
boer [ZND 01 (1922)], [ZND 14 (1926)] || Vertaal in het dialect en vul aan: De boer woont op een ... (Fr. ferme geef de verschillende namen voor grote en kleine bedrijven, indien er bestaan. [ZND 22 (1936)] || Waar de aangegeven meervoudsvorm afwijkt van de regelmatige -ǝ(n) achtervoeging, is dat hier opgenomen. Op kaart 5 zijn de verspreidingsgebieden van de Nederlandse afleidingen labeurder "boer" en labeuren "boeren" en "hard werken" van het Franse labeur aangegeven. [N 5A, 95b; A 3, 37; A 16, 22; A 20, 1b; L 1, a-m; L 4, 37; L 14, 6; S 4 en 6; Wi 15; monogr.]
I-6, III-3-1
|