32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ū.tspanǝ (Q012p Rekem)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|
29925 |
uitvoerder |
ploegbaas:
plōx˱bās (Q012p Rekem)
|
Persoon die in dienst van een aannemer of ambachtsman de leiding heeft over de uitvoering van een werk. [N 30, 3d; N 30, 3e; monogr.]
II-9
|
21133 |
uitwijken |
uit de zij varen:
ut˱ dǝ zī va.rǝ (Q012p Rekem)
|
Als de weg smal is en er komt van de tegenovergestelde zijde een kar af, dan zullen beide voertuigen moeten uitwijken. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-10
|
30051 |
uitzetplanken |
planken:
plɛ ̝ŋk (Q012p Rekem)
|
De planken die men gebruikt bij het uitzetten van een te bouwen huis. De uitzetplanken worden horizontaal tegen de piketten gespijkerd. In Q 111 werkte men bij het uitzetten niet met planken, maar met een koord. [N 30, 24c]
II-9
|
25523 |
uitzeven van de zemelen |
builen:
bøjlǝ (Q012p Rekem)
|
Het verwijderen van de fijngemaakte hulzen uit het meel. Een eventueel object "meel" is niet gedocumenteerd [N 29, 13b; monogr.; N 29, 15c add.]
II-1
|
21387 |
unster |
pondel:
ənə poŋəl (Q012p Rekem),
romeinse waag:
romeinse waog (Q012p Rekem)
|
De Romeinse balans, bestaande uit een stok waarover een gewicht heen en weer geschoven wordt. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
34043 |
vaalbonte koe |
bonte:
bǫǝntǝ (Q012p Rekem)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131b]
I-11
|
22465 |
vaandel |
drapeau (fr.):
drapeau (Q012p Rekem),
vaan:
vaan (Q012p Rekem),
vlag:
vlag (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
de aan de stok gedragen doek met de kleuren of emblemen van een vereniging of gilde [vaandel, vendel, vaan] [N 112 (2006)] || Vaandel. [Willems (1885)] || Vlag. [Willems (1885)]
III-3-2
|
34061 |
vaars |
rund:
rønt (Q012p Rekem),
vaars:
vē̜rs (Q012p Rekem),
vɛ̄rs (Q012p Rekem)
|
Jonge koe van ongeveer twee jaar die nog geen kalf heeft gehad of voor de eerste maal kalft. [JG 1a, 1b; A 2, 38; A 4, 11; Gwn V, 6; L 8, 27; L 20, 11; R 3, 37; S 38 en 49; Wi 16; monogr.; add. uit N 3A, 20]
I-11
|
19492 |
vaatdoek |
schotelplag:
šōͅtəlplak (Q012p Rekem)
|
zo vet als een vaatdoek (schoteldoek) [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|