29897 |
vorstpan |
verstpan:
vē̜rspan (Q012p Rekem)
|
Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8]
II-8
|
24397 |
vos |
vos:
vos (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem),
vòs (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
vos [Willems (1885)] || vos: Hoe noemt u in uw dialect het roodharige hondachtige roofdier dat kippen steelt en vermaard is om zijn sluwheid? [N100 (1997)]
III-4-2
|
33811 |
vos, vospaard |
voes:
vus (Q012p Rekem)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
18279 |
vouw |
vouw:
ən vaw (twiə vawə) (Q012p Rekem)
|
vouw (twee vouwen) [ZND 08 (1925)]
III-1-3
|
17923 |
vouwen |
vouwen:
vawə (Q012p Rekem)
|
ik zal het in vieren vouwen [ZND 08 (1925)]
III-1-2
|
21149 |
vrachtwagen |
camion (fr.):
p. 6: Een tegenstelling tussen Nederlands-Limburg en Belgisch-Limburg.
camion (Q012p Rekem)
|
vrachtwagen
III-3-1
|
21397 |
vragen |
vragen:
vrōͅgə (Q012p Rekem)
|
vragen [ZND m]
III-3-1
|
33693 |
vredewis |
rijs:
rīs (Q012p Rekem),
vreerijs:
vɛrīs (Q012p Rekem)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde, een ~:
ənə vrɛ̄mdə (Q012p Rekem)
|
Een vreemde man. [ZND 08 (1925)]
III-3-1
|
32944 |
vregelstok |
vregelstek:
vręi̯gǝlstęk (Q012p Rekem)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|