25203 |
vriesweer |
gevroor:
ps. letterlijk overgenomen.
-xəvryər (Q012p Rekem),
vriesweer:
vreesweer
vrēswēͅr (Q012p Rekem)
|
vorst (vriesweer) [ZND 08 (1925)] || vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25200 |
vriezenx |
bakken:
bakken
bàkə (Q012p Rekem),
vriezen:
vriezen
vrezə (Q012p Rekem)
|
vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wisvrouw (Q012p Rekem),
wĭĕsfròw (Q012p Rekem)
|
vroedvrouw [ZND 08 (1925)], [ZND B1 (1940sq)]
III-2-2
|
21276 |
vrouw |
vrouw:
vroͅw (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem,
Q012p Rekem),
vrouwmens:
vroͅwməs (Q012p Rekem)
|
vrouw [ZND 04 (1924)], [ZND 11 (1925)]
III-3-1
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarzenkalf:
vɛ̄ǝzǝ[kalf] (Q012p Rekem)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34062 |
vrouwelijk kalf dat van tanden begint te wisselen |
vaars:
vē̜ǝrs (Q012p Rekem)
|
Het gaat hier om een kalf dat ongeveer één jaar oud is. [N 3A, 22]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gęrǝm (Q012p Rekem),
gɛrm (Q012p Rekem),
gɛrǝm (Q012p Rekem),
schaap:
sxǭp (Q012p Rekem),
šoǝp (Q012p Rekem),
šǭp (Q012p Rekem)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zo.ǝx (Q012p Rekem),
zō.x (Q012p Rekem),
zōx (Q012p Rekem),
zǭx (Q012p Rekem)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
21920 |
vrouwelijke duif |
zij:
zeeje (Q012p Rekem),
zēͅjə (Q012p Rekem),
zi̯iə (Q012p Rekem),
ən zijə (Q012p Rekem)
|
Duif, vrouwelijk. [ZND 39 (1942)] || Duivinne [ZND B2 (1940sq)] || Wijfjesduif. [Goossens 1b (1960)], [ZND 01 (1922)]
III-3-2
|
34543 |
vrouwelijke eend |
eend:
ēŋ (Q012p Rekem),
ɛ̄ŋ (Q012p Rekem),
moer:
mōr (Q012p Rekem),
pul:
pøl (Q012p Rekem),
wijfje:
wifkǝ (Q012p Rekem)
|
[L 1a-m; JG 1a, 1b; S 18; A 6, add.]
I-12
|