25388 |
broeien |
broelingen:
brø̄leŋǝ (Q012p Rekem)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|
18744 |
broek |
broek:
brōk (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem
[(Eisden / Zwartberg)]
[Maurits])
|
Broek gemaakt van zeer stevige stof en voorzien van dubbele knieēn. Volgens een informant van Q 121 is de "kuilboks" een onderdeel van de "kuilmontuur". [N 95, 61; monogr.] || De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.]
I-10, II-5
|
18197 |
broek: algemeen |
boks:
boks (Q012p Rekem),
zeldzaam en ironisch
boks (Q012p Rekem),
broek:
bro.k (Q012p Rekem),
bro:k (Q012p Rekem),
brook (Q012p Rekem),
broÚ:k (Q012p Rekem),
brōk (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
broek [ZND 01 (1922)], [ZND 22 (1936)], [ZND m] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] || Broek. Kent uw dialect een ander woord voor "broek"? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
18423 |
broekspijp |
broekspijp:
bro.kspipə (Q012p Rekem)
|
pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18309 |
broeksriem |
broekenriem:
brokərēm (Q012p Rekem)
|
band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18551 |
broekzak achter |
achtermaal:
axtərmal (Q012p Rekem)
|
zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18549 |
broekzak opzij |
maal:
mal (Q012p Rekem)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
bróór (Q012p Rekem),
1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1
bróór (Q012p Rekem)
|
broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] || broeder; dat is zijn broeder [ZND 08 (1925)]
III-2-2
|
21603 |
brompot |
grommerd:
grômert (Q012p Rekem)
|
Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)]
III-3-1
|
24948 |
bron |
bron:
bron (Q012p Rekem),
broǝn (Q012p Rekem),
brǫn (Q012p Rekem),
spring:
spręi̯ŋk (Q012p Rekem),
sprɛŋk (Q012p Rekem),
sprong:
spreͅnk (Q012p Rekem),
sprɛiŋk (Q012p Rekem),
ən sprɛjŋk (Q012p Rekem)
|
bron [ZND 01 (1922)], [ZND B2 (1940sq)] || Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I]
I-8, III-4-4
|