34342 |
bronstig |
breustig:
brø̄ ̝.stex (Q012p Rekem)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
34141 |
bronstig op andere koeien springen |
repen:
rēpǝ (Q012p Rekem),
rēǝpǝ (Q012p Rekem)
|
[N 3A, 9b]
I-11
|
33864 |
bronstig, van merries |
ros(se)tig:
rø̜stǝx (Q012p Rekem)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
broed (Q012p Rekem),
bruəd (Q012p Rekem, ...
Q012p Rekem)
|
(brood) hij doopt zijn brood in zijn koffie [ZND 23 (1937)] || brood dat niet opgegaan is (brood) [ZND 33 (1940)]
III-2-3
|
25593 |
brood netten |
netten:
nętǝ (Q012p Rekem)
|
Het bevochtigen van de bovenzijde van deegbrood. De bedoeling van deze bewerking is om bij het bakken een mooie bruine korst te krijgen. [N 29, 40a; N 29, 30b; N 29, 39b; N 29, 40d; monogr.]
II-1
|
25613 |
brood uit de oven halen |
uittrekken:
ūttrękǝ (Q012p Rekem)
|
Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.]
II-1
|
25616 |
brood uit het blik of van de plaat halen |
uit de plaat (platen) doen:
utǝ plāt dōn (Q012p Rekem)
|
Een eventueel opgegeven object brood, weg e.a. wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 52]
II-1
|
20710 |
broodje |
kadetje:
kadɛ̝tšəs (Q012p Rekem),
mastel:
mastrɛ̝lə (Q012p Rekem)
|
verschillende soorten broodjes [N 29 (1967)]
III-2-3
|
25655 |
broodkar |
bakkerskar:
bɛkǝrskar (Q012p Rekem)
|
Kar waarmee de bakker of bakkersknecht het brood bezorgt. Vroeger gebeurde dat rondbrengen met de hondekar, aldus de informanten van L 292 en L 377. [N 29, 99b; monogr.]
II-1
|
25493 |
broodkorst |
kant:
kānt (Q012p Rekem)
|
De broodkorst aan de beide uiteinden van het brood. [N 29, 55; monogr.]
II-1
|