33834 |
zaalrug |
zaalrug:
zaalrug (Q248p Remersdaal)
|
Zwak ingebogen of doorgezakte rug bij een paard, dat wellicht te vroeg werd ingespannen. [N 8, 12 en 90q]
I-9
|
24283 |
zanglijster, lijster |
lijster:
liester (Q248p Remersdaal),
geen fon.doc.
lijster (Q248p Remersdaal)
|
lijster [ZND 01 (1922)], [ZND 30 (1939)]
III-4-1
|
33162 |
zeer kleine aardappelen |
crompîre:
(mv)
krōmpīrǝkǝrǝ (Q248p Remersdaal),
huiven:
hȳvǝ (Q248p Remersdaal)
|
Naast de neutrale termen voor kleine aardappeltjes onderscheidt men de kwalitatief zeer goede kleine aardappelen die voor het poten worden gebruikt (vergelijk het lemma Pootgoed, Pootaardappelen) én de kwalitatief slechte, die als veevoeder worden verwerkt. Huiven is de plaatselijke benaming voor "knikkers". De vorm "burel" is te beschouwen als een variant van "budel" waaruit "boel" is ontstaan; zie onder "kleine boel". "Mussekoppen", een leenvertaling van "tête de moineau", betekent eigenlijk een kleine soort kolen, die als brandstof in huis wordt gebruikt. In L 292a werd de zegswijze opgegeven: "Hiej is ein österke verloren," of: "Hiej is ein österke kapot gegange". Het type "österke" staat hier voor "pater-nosterke", de rozenkrans; vergelijk ook de typen "osterkraaltjes" en "rozenkranskrallen". [N 12, 2 en 3; JG 1a; L 43, 8c; monogr.]
I-5
|
33860 |
zich bij het stappen op de voorhoeven trappen |
(zich) klemmen:
klɛmǝ (Q248p Remersdaal)
|
[N 8, 75 en 79]
I-9
|
19047 |
zich inbeelden |
zich inbeelden:
ook materiaal znd 27, 39
sech ēbeele (Q248p Remersdaal),
zich menen:
ook materiaal znd 27, 39
sech mi(nk)e (Q248p Remersdaal)
|
inbeelden [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
33844 |
zich over de rug wentelen |
(zich) trullen:
trølǝ (Q248p Remersdaal)
|
Geregeld gaan de paarden op hun rug liggen en slaan met de poten in de lucht. Zij doen dit vooral bij jeuk of buikpijn. [JG 1a, 1b; N 8, 69]
I-9
|
17644 |
zijde |
zij:
pieng é gen ziej (Q248p Remersdaal)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18198 |
zitvlak van een broek |
broekenbodem:
brōkebōͅm (Q248p Remersdaal)
|
Klepbroek. Kent uw dialect een bijzondere naam voor de broek met afvallende klep, zoals nog door kleine jongens wordt gedragen ? [ZND 47 (1950)]
III-1-3
|
30978 |
zool |
zool:
zø̜l (Q248p Remersdaal)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|
20845 |
zult, preskop |
preskop:
preskop (Q248p Remersdaal)
|
varkenskop die gekookt, gehakt en geperst wordt en in schalen of teilen wordt gemaakt; hoofdkaas [ZND 49 (1958)]
III-2-3
|