e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reppel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
pruimen pruimen: met stoottoon  prûme (Reppel) pruimtabak kauwen III-2-3
prutsen fritselen: fritselen (Reppel), klongelen: klòngele (Reppel), kloten: zie ook gekluut och, de kluuts mè wat aan  klute (Reppel), knoeien: knuje (Reppel), potteren: Di-j twiê auw sikkelèèrkes zitte doa mè wat te pottere  pottere (Reppel), prullen: prullen (Reppel), prutsen: z. ook pottere Waat zuidste nog langer zitte te pritse: de piks later toch niks möt  pritse (Reppel), verkloten: Kliêtsje, dich verkluuts al di-jen ti-jd aan di-j prulle van niks  verklute (Reppel) Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)] || met nietige bezigheden zijn tijd doorbrengen || nogal sukkelachtig tewerkgaan || ondeugelijk (of onvoldoende) werk, verrichten, klooien || prutsen, broddelen || slordig of/en slecht te werk gaan || verknoeien, verklungelen III-1-4
prutser klommelaar: klòmmelèèr (Reppel), kloot-me-vee: nûw zi-jn vruiw gestorven is, zitsj dèèn erme kluutmevee doa hiêl allein te pottere  kluutmevee (Reppel), potteraar: potterèèr (Reppel), sukkelaar: sigkelèèr(ster) (Reppel) klungelaar, onhandig wezen || lantefanter, treuzelaar, onhandigaard, die veel meer tijd nodig heeft dan normaal om iets af te werken || sukkelaar, onhandig iemand || wat, oorspronkelijk een minder bekwame kok betekende III-1-4
prutswerk geknoei: geknoei (Reppel) Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] III-1-4
puber bakvis: bakvis  bakvös (Reppel) benaming voor aankomend meisje III-2-2
pudding podding: s Zòndigs mook uis moder dèk sjòkkelate podding  podding (Reppel) pudding III-2-3
punt van het blad van de zeis tip: tep (Reppel) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
purper paars: paars (Reppel) Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)] III-3-3
putter putter: pötter (Reppel) distelvink III-4-1
putzwengel putarm: putarm (Reppel) [ZND 32 (1939)] I-7