33068 |
schoven opzetten in een hok |
opzetten:
ǫp˲zętǝ(n) (L358p Reppel)
|
In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|
18133 |
schram |
schram:
chram (L358p Reppel, ...
L358p Reppel)
|
Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab, krets). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20789 |
schransen |
doorlaten:
Omdejjet het niks kosde, höbben er zich op det fiêst vèèl aardig duurgeloate
duurloate (L358p Reppel),
spaden:
Noa di-j lang wandeling haudste dèè ins mote zeen spaje
spaje (L358p Reppel),
vreten:
vrète (L358p Reppel)
|
gulzig en doorgaans veel eten || overmatig eten en drinken || veel en gretig eten
III-2-3
|
17947 |
schrede |
schrede:
schrij (L358p Reppel),
stap:
stap (L358p Reppel)
|
een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|
21368 |
schreeuwen |
schreeuwen:
šrīǝvǝ (L358p Reppel)
|
Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
19661 |
schrobben |
schrobben:
sjròbbe (L358p Reppel)
|
schrobben
III-2-1
|
19536 |
schrobbezem |
schrobborstel:
sjròbborstel (L358p Reppel)
|
schrobborstel
III-2-1
|
19411 |
schroeien |
schrillen:
sjrille (L358p Reppel),
sjrullen (L358p Reppel),
snerken:
snörke (L358p Reppel)
|
bijna verbranden || Hoe zegt ge wanneer iets brandt zonder vlam ? Het ... onder de as [ZND 42 (1943)] || schroeien
III-2-1
|
32593 |
schudden met de riek |
schudden:
šędǝ (L358p Reppel)
|
Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.]
I-1
|
19555 |
schuimspaan |
schuimlepel:
sji-jmliêpel (L358p Reppel, ...
L358p Reppel),
sjimliepəl (L358p Reppel),
schuimslepel:
sji-jmsliêpel (L358p Reppel),
om het schuim weg te nemen van b.v. versgekookte gelei of om aardappelen op eetborden te scheppen
sji-jmsliêpel (L358p Reppel),
schuimspaan:
sji-jmpoan (L358p Reppel),
sji-jmspoan (L358p Reppel)
|
afschuimlepel || grote keukenlepel || schuimspaan [ZND 42 (1943)]
III-2-1
|