e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reppel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
schoven opzetten in een hok opzetten: ǫp˲zętǝ(n) (Reppel) In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.] I-4
schram schram: chram (Reppel, ... ) Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab, krets). [N 107 (2001)] III-1-2
schransen doorlaten: Omdejjet het niks kosde, höbben er zich op det fiêst vèèl aardig duurgeloate  duurloate (Reppel), spaden: Noa di-j lang wandeling haudste dèè ins mote zeen spaje  spaje (Reppel), vreten: vrète (Reppel) gulzig en doorgaans veel eten || overmatig eten en drinken || veel en gretig eten III-2-3
schrede schrede: schrij (Reppel), stap: stap (Reppel) een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)] III-1-2
schreeuwen schreeuwen: šrīǝvǝ (Reppel) Het schreeuwen van een varken ten teken van honger of bij het slachten. [N 19, 24; JG 1a, 1b; N 76, 33; monogr.; N 19, Q 111 add.] I-12
schrobben schrobben: sjròbbe (Reppel) schrobben III-2-1
schrobbezem schrobborstel: sjròbborstel (Reppel) schrobborstel III-2-1
schroeien schrillen: sjrille (Reppel), sjrullen (Reppel), snerken: snörke (Reppel) bijna verbranden || Hoe zegt ge wanneer iets brandt zonder vlam ? Het ... onder de as [ZND 42 (1943)] || schroeien III-2-1
schudden met de riek schudden: šędǝ (Reppel) Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1
schuimspaan schuimlepel: sji-jmliêpel (Reppel, ... ), sjimliepəl (Reppel), schuimslepel: sji-jmsliêpel (Reppel), om het schuim weg te nemen van b.v. versgekookte gelei of om aardappelen op eetborden te scheppen  sji-jmsliêpel (Reppel), schuimspaan: sji-jmpoan (Reppel), sji-jmspoan (Reppel) afschuimlepel || grote keukenlepel || schuimspaan [ZND 42 (1943)] III-2-1