| 21254 |
varen |
varen:
vāren (L358p Reppel, ...
L358p Reppel)
|
varen [ZND m]
III-3-1
|
| 24518 |
varen (alg.) |
wauwelkruid:
wauwelkraut (L358p Reppel)
|
varenplant
III-4-3
|
| 34297 |
varken |
varken:
vɛ.rkǝ (L358p Reppel)
|
Bedoeld wordt een varken in het algemeen, niet geslachtelijk of naar leeftijd onderscheiden. [N 19, 1; N M, 7; N C; N C, add.; RND 46 en 84; L 8, 19; L 8, 32; L mon.; S 39; JG 1a, 1b, 2c add.; R (s]
I-12
|
| 34316 |
varken van acht tot twaalf weken |
loper:
lęi̯.pǝr (L358p Reppel),
lęi̯pǝr (L358p Reppel),
scheuteling:
šęi̯tǝleŋ (L358p Reppel)
|
De benamingen duiden doorgaans op een big van acht tot twaalf weken. Het gewicht van dit varken varieert van ongeveer 30 kg tot ongeveer 50 kg. [N 19, 4a; N 76, 3c; N C, 9c; JG 1a, 1b, 2c; L 37, 49b; L 37, 49e; L 3, 2b; L 1a-m; A 4, 4b; Gwn; monogr.; N C, add.; N 19, Q 111 add.]
I-12
|
| 34363 |
varkens mesten |
vetmaken:
vętmā.kǝ (L358p Reppel)
|
Het vetmesten van varkens totdat ze geschikt zijn voor export of slacht. [N 76, 37c; JG 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-12
|
| 33391 |
varkensstal, varkenshok |
varkensstal:
vɛ.rkǝs[stal] (L358p Reppel)
|
De stal of het deel van de stal waarin zich de varkenshokken bevinden. Doorgaans wordt er geen onderscheid gemaakt in de aanduiding van de stal in de zin van het gebouw of deel daarvan en in die van het hok, de houten constructie waarin de varkens zich bevinden. De opgaven waarbij wèl is aangegeven dat zij betrekking hebben op het houten hok, staan achter in het lemma bijeen. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.3). Zie ook de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5A, 60a en 60b; N 5, 105c; A 10, 9d en 9e; L 38, 27; S 39 en 50; monogr.]
I-6
|
| 20646 |
varkensvet |
smout:
smaut (L358p Reppel),
vet:
veͅt (L358p Reppel)
|
gesmolten vet [Goossens 1b (1960)] || reuzelvet
III-2-3
|
| 34272 |
vaste uitwerpselen |
keuteltjes:
kī.ǝtǝlkǝs (L358p Reppel),
stront:
stro.nt (L358p Reppel)
|
Vaste uitwerpselen van vee. [JG 1a, 1b; A 9, 24e; A 9, 28c; monogr.]
I-11
|
| 26650 |
vat |
vat:
vā.t (L358p Reppel)
|
Graanmaat. Naar gelang de streek kan de inhoud van een vat verschillen. Voor zover door de invullers opgegeven, is achter het plaatscodenummer tussen ronde haken het aantal kiloɛs vermeld.' [JG 1b; JG 1c; JG 2c; Jan 141; Coe 263; Grof 288; monogr.]
II-3
|
| 32342 |
vat, ton |
ton:
ton (L358p Reppel),
vat:
vāt (L358p Reppel)
|
Een vat of ton is uit houten duigen en twee bodems samengesteld en wordt met behulp van houten of metalen banden bijeen gehouden. Het middendeel ervan, de buik, heeft de grootste omvang. Vanuit het midden loopt het vat naar het boven- en ondereinde smaller toe. [N E, L; L 21, 40; monogr.]
II-12
|