33982 |
draagriem |
hulp:
hɛ.lǝp (L358p Reppel)
|
Riem die op het lagere middengedeelte van het schoftzadel wordt gelegd en die twee lussen bevat die de berries van de kar ophouden. [JG 1b, 1c, 2a, 2b; N 13, 70]
I-10
|
17856 |
draaien |
draaien:
drejə (L358p Reppel)
|
draaien [ZND m]
III-1-2
|
34255 |
draaiende karnton |
rolvat:
rǫlvāt (L358p Reppel)
|
De karnton wordt met een zwengel of een wiel zelf rondgedraaid. Deze ton, waarin de boter door draaien wordt gemaakt, draait zelf mee. Zie voor de fonetische documentatie van (boter) en (botter) het lemma ''boter'' (12.14) in deze aflevering. [N 12, 51, 56 en 58; L 1a-m; L 27, 30 en 69; JG 1a, 1b, 1d, 2c; Ge 22, 10, 26, 29, 34 en 37; A 7, 19; S 17; monogr.]
I-11
|
33873 |
drachtige merrie |
vol:
vǫ.l (L358p Reppel)
|
De merrie "behoudt", als men na een drietal weken zekerheid heeft dat ze drachtig is; bij een miskraam "verwerpt" ze. [JG 1a, 1b; N 8, 50a]
I-9
|
33523 |
draden of randen van peulvruchten |
ringen/randen:
reͅŋ (L358p Reppel)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
33848 |
draven |
draven:
drāvǝ (L358p Reppel)
|
In draf gaan, een actieve twee-tempogang, waarbij een diagonaal benenpaar gelijkmatig wordt opgeheven en weer neergezet, bijv. eerst linkervoorbeen en rechterachterbeen, daarna beide andere benen, met daartussen een zweefmoment. Zie afbeelding 9. [JG 1b; N 8, 81b en 81d]
I-9
|
18877 |
drenzen |
grijnzen:
grinse (L358p Reppel),
Jòngke, sjei toch in ût möt det grinse (of det gegrinsde kri-gs di-jn gòsting toch neet Samenstellingen: grinskluut,grinserd, grinslap, grinsi-jzer
grinse (L358p Reppel)
|
grienen, drenzen || huilerig zeuren
III-1-4
|
24498 |
driekleurig viooltje |
viooltje:
vijuul, dim, vejiêlke (L358p Reppel)
|
viool
III-4-3
|
17862 |
dringen |
dringen:
dringen (L358p Reppel),
duwen:
duwen (L358p Reppel)
|
niet dringen ! [ZND 33 (1940)]
III-1-2
|
33366 |
drinkbak voor de koeien |
trog:
trōx (L358p Reppel)
|
Uit een aantal benamingen wordt niet duidelijk om welke soort van drinkbak het gaat: los of vast, ouderwets of modern. Andere benamingen geven aan uit welk materiaal de bak vervaardigd is. [L 38, 33; monogr.; add. uit N 5A, 37a; A 10, 10]
I-6
|