32735 |
eindvoor aan de zijkant |
kant:
kãnt (L358p Reppel)
|
Bedoeld wordt de laatste, aan de zijkant van de akker geploegde voor. Als men met een enkele (niet-keerbare) ploeg bijeenploegt, ontstaat er aan beide zijkanten een laatste voor. De eindvoor aan de zijkant valt in het algemeen samen met de grensvoor. Vandaar dat de voor waarmee het ploegen van een akker aan de zijkant(en) besloten wordt, vaak dezelfde benaming heeft als de voor die tot akkergrens dient. Omgekeerd werden op de vraag naar de "grensvoor" woorden als zijvoor, kantvoor en laatste voor gegeven, die eerder aan de be√´indiging van het ploegwerk dan aan de akkergrens doen denken. Als voor "een van beide zijvoren van een bijeengeploegde akker" of voor "de eindvoor van een van één kant omgeploegde akker" dezelfde term werd opgegeven als voor "akkergrensvoor", is deze niet hier maar in het lemma akkergrens ca. opgenomen. Het betreft de volgende woordtypen en plaatsen: scheivoor K 278, L 248; grensvoor L 248; reenvoor Q 96d; reen L 422, 429a, P 175, Q 36, 94b, 97, 117, 188; gescheid L 248, 387; scheiding L 115, 192b, 209. De in dit lemma voorkomende meervoudsvormen betreffen de beide zijvoren van een bijeengeploegde akker. [N 11, 57; N 11A, 117d + 119d; monogr.]
I-1
|
24142 |
ekster |
egerst:
ègerst (L358p Reppel)
|
ekster
III-4-1
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
elǝstek (L358p Reppel)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
24970 |
elders, ergens anders |
ergens anders:
Viêrtaan zulle vèè op ein ander (plaats) goan.
örges anders (L358p Reppel),
op een ander:
op ein ander (L358p Reppel),
Bep. van plaats; voor personen: einen andere.
op ein ander (L358p Reppel)
|
elders, ergens anders
III-4-4
|
19685 |
elektriciteit |
elektriek:
eletrik (L358p Reppel)
|
electriciteit [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21257 |
elektrische tram |
elektriekse tram:
eletriksche tram (L358p Reppel)
|
Een electrische tram. [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
18829 |
ellende (lijden) |
kranksel:
krènksel (L358p Reppel),
malheur (fr.):
doorgaans in het mv. en vergezeld door "make": dèè vent kan zuu koad wère, detter waal ins melère zuiw könne make (of mdoon) es het hèèm te erg weerd
meleer (L358p Reppel),
miserie:
He zit in de mizeerie (L358p Reppel),
Ich ben zeek van de mizeerie (L358p Reppel)
|
Hij zit in de ellende. [ZND 35 (1941)] || iemand die (of een toestand die) een bron van ergernis is || Ik ben ziek van ellende. [ZND 35 (1941)] || ongeluk
III-1-4
|
19686 |
emmer |
emmer:
imər (L358p Reppel, ...
L358p Reppel),
Doa waas e gèètsje in mi-jnen immer Einen immer dings: een aanzienlijke hoeveelheid
immer (L358p Reppel)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)]
III-2-1
|
23263 |
engel |
engel:
einen engel twei engelen (L358p Reppel)
|
Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|