e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Reppel

Overzicht

Gevonden: 2002
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarvlecht streen: WNT: streen (II), 1) Streng (t.w. garen 2) Vlechtwerk, netwerk; 3) Sliert.  strêne (Reppel) een haarvlecht [ZND 35 (1941)] III-1-1
haas haasje: hèèske (Reppel) haasje III-4-2
haast hebben heksen: mân, jaag mich toch zuu neet op: ich kan toch neet hekse  hekse (Reppel), jagen: ich höb mich den hiêle daag mote jagen es eine gek  jage (Reppel) het al dan niet zich (overdreven) haasten || zich overmatig (moeten) haasten III-1-4
haastig haastig: hoastig (Reppel), hoort men ook  hoastig (Reppel), meer gebr.  hèèstig (Reppel), mi-jn nònkel is hèèstig gestorve  hèèstig (Reppel) haastig III-1-4
hagedis hagedis: hagedis (Reppel) hagedis, de gewone, lacerta agilis [ZND 47 (1950)] III-4-2
hagelslag muisjes: Besji-jt möt mi-jskes  mi-jskes (Reppel), muizenkeutelen: Van chocolade- of suikermuisjes verkl. mûzekiêtelke  mûzekiêtel (Reppel) chocoladekorrels || hagelslag III-2-3
hak krebber: krɛbǝr (Reppel) Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5
hak van het blad van de zeis vars: vars (Reppel) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
haken crocheteren (<fr.): crosteeren (Reppel), strikken: strikken (Reppel) Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] III-1-3
hakken, wieden met de hak krebben: krɛbǝ (Reppel) Met een hak de grond tussen (rijen van) opgroeiende planten bewerken, met het doel deze luchtig te maken en van onkruid te zuiveren. [N 15, 5; JG 1a, 1b; monogr.] I-5